Mag je verdronken schatten zomaar naar boven halen?

André Kesseler

23 mei 2018 10:59

San José

Drie jaar geleden werd het wrak van het in 1708 gezonken Spaanse galjoen San José teruggevonden op de bodem van de zee (waar precies wordt nog altijd geheim gehouden). Pas vandaag is de geschatte waarde van de lading aan boord van het schip bekendgemaakt en die is niet mis: ruim 14 miljard euro volgens de huidige maatstaven. Geen wonder dat er mensen zijn die willen proberen om die verdronken schatten naar boven te halen. Maar hoe lucratief is dat eigenlijk? En mag dat zomaar? Een longread over de schimmige wereld van de schattenjagers.

Met 400.000 dollar aan zilveren en gouden munten in het ruim vertrekt het stoomschip SS Republic op 18 oktober 1865 vanuit New York naar New Orleans. Zo vlak na de Amerikaanse burgeroorlog kampt de stad in het diepe zuiden namelijk met een tekort aan harde valuta. Het schip zal nooit aankomen, want na vijf dagen belandt het in een orkaan en zinkt. Van de honderd passagiers kan het merendeel worden gered, maar de dure lading verdwijnt in de golven.

In augustus 2003 wordt het wrak van de SS Republic gevonden door Odyssey Marine Exploration, een archeologisch bedrijf uit Florida. Het ligt 160 kilometer ten zuidoosten van Savannah (Georgia), op een diepte van 518 meter. Met de modernste technieken slagen de bergers erin om ongeveer een derde van de lading goud en zilver, bij elkaar zo’n 51.000 munten, naar boven te halen. Geschatte waarde: 75 miljoen dollar, oftewel een kleine 55 miljoen euro. Het opsporen van scheepswrakken kan dus een lucratieve business zijn. Maar soms loopt het heel anders en wordt een vermogen aan investeringen verspeeld. En hebben dit soort ‘kapers’ eigenlijk wel het recht om allerlei historisch belangrijke spullen naar boven te halen en te verkopen?

Drie miljoen wrakken

Odyssey Marine Exploration is weliswaar het grootste, maar lang niet het enige bedrijf dat probeert om met dit soort klussen veel geld te verdienen. Voorlopig is er werk genoeg. In de afgelopen eeuwen zijn er namelijk heel wat scheepsladingen goud en zilver gezonken. Odyssey-directeur Mark Gordon: “De UNESCO schat dat er wereldwijd meer dan 3 miljoen scheepswrakken liggen. In onze database zitten een kleine achtduizend targets. Tenminste honderd daarvan hebben een lading aan boord die minimaal 50 miljoen dollar waard is. Ze gelden daarmee voor ons als interessante objecten.”

Martijn Manders is onderwaterarcheoloog en werkt voor de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Hij ziet dat bergers veel goochelen met cijfers. Zo wordt de waarde van scheepswrakken behoorlijk opgeklopt. “Op basis van historische bronnen maken ze een inschatting van wat zich in het wrak zou kunnen bevinden. Dat hoeft niet per se correct te zijn. Vervolgens wordt geen rekening gehouden met de conditie van de voorwerpen, en dan berekenen ze ook nog eens de hoogst mogelijke opbrengsten.”

Manders geeft een voorbeeld. “Spaanse vloten brachten de opbrengsten uit de Zuid-Amerikaanse zilvermijnen in de vorm van geslagen munten naar het moederland. Van die munten is niets of bijna niets in omloop voor verzamelaars. Ze zijn dus zeldzaam en kunnen veel geld opbrengen. Maar wanneer je plotseling tienduizenden van die dingen op de markt gooit, keldert de waarde gigantisch snel. En blijft er dus minder winst over.”

Volgens Manders is er een reden waarom commerciële bergers de potentiële waarde zo overdrijven. “Bergen is duur. Inclusief apparatuur en bemanning kosten de gespecialiseerde schepen die ze inzetten minstens 50.000 dollar per dag. De meeste bedrijven kunnen dat niet zelf betalen. Er zijn dan twee manieren om aan geld te komen. Je gaat, zoals Odyssey, de beurs op en zorgt ervoor dat je aandelen lekker stijgen, of je zoekt mensen die een project rechtstreeks financieren. In beide gevallen is het van belang dat je dan iets roept als: ‘In dit wrak ligt voor 500 miljoen aan waardevolle spullen en het kost slechts 20 miljoen om ze te bergen.’ Maar die bedragen worden nooit uitbetaald, omdat de werkelijke opbrengst vaak een stuk lager ligt. Ze verkopen een jongensdroom die in werkelijkheid een soort piramidespel is.”

Geen wonder dus dat Odyssey regelmatig onder vuur komt te liggen van beursanalisten. Eind vorig jaar bracht een van hen, Ryan Morris, een 66 pagina’s tellend rapport uit waarin hij uitlegt dat het heel gevaarlijk is om aandelen van het bedrijf te kopen.

Terwijl de verliezen tot 185 miljoen dollar zijn opgelopen, zouden topman Greg Stemm en zijn partners sinds 2000 zo’n 20 miljoen dollar in eigen zak hebben gestoken en nog eens voor 5 miljoen dollar aan persoonlijke aandelen aan “minder goed geïnformeerde investeerders hebben verkocht”. Morris sluit dan ook niet uit dat Odyssey dit jaar nog failliet gaat. Meteen na het rapport kwam het bedrijf met een verklaring waarin stond dat Morris “feitelijke onjuistheden, incomplete informatie en foute conclusies” te berde bracht. Niettemin ging de aandelenkoers met ruim 30 procent onderuit.

Geheime operatie

De komende tijd zullen dit soort bedrijven het volgens Manders nog veel zwaarder krijgen, omdat overheden zich steeds beter realiseren waar ze mee bezig zijn. Dat werd voor het eerst pijnlijk duidelijk na een enorm succesvolle berging in 2007. Odyssey zocht toen voor de zuidkust van Portugal naar scheepswrakken en vond daarbij een lading zilveren en gouden munten. Het bedrijf hield de vondst angstvallig geheim en haalde onder de codenaam Black Swan Project ruim 500.000 munten naar boven. Die werden in Gibraltar aan land gebracht en per vliegtuig naar een veilige plek in Florida vervoerd. Pas toen die geheime operatie helemaal was afgerond, kwam Odyssey met een persbericht waarin het de schat – met een waarde van 500 miljoen dollar – wereldkundig maakte.

Maar Odyssey bleef vaag over de herkomst van de 17.000 kilo aan munten en al gauw ging het gerucht dat ze uit de Merchant Royal kwamen, een Engels schip dat in 1641 voor Cornwall ten onder was gegaan. Maar Spanje claimde dat ze afkomstig waren uit de Nuestra Señora de las Mercedes, een fregat dat in 1804 door de Britten tot zinken was gebracht.

Veel landen, inclusief Nederland, hebben een wet die bepaalt dat gezonken oorlogsschepen en hun lading, hoe oud ze ook zijn en waar ze ook liggen, eigendom blijven van het land van herkomst. De Spaanse overheid spande een rechtszaak aan. Met succes. In februari 2012 bepaalde een Amerikaanse rechter dat Odyssey de totale vondst terug moest geven. De Spanjaarden stuurden twee vliegtuigen naar Florida om de schat op te halen. Het verzoek om hoger beroep van Odyssey werd afgewezen.

Er onstond een peperduur domino-effectje. Odyssey had namelijk het plan om voor de kust van Gibraltar het wrak van de HMS Sussex te bergen, dat na een maandenlange en peperdure speurtocht eindelijk was gevonden. Het in 1694 gezonken schip zou onder meer 10.000 kilo aan gouden munten aan boord hebben gehad. Omdat het formeel nog steeds eigendom van Groot-Brittannië is, was Odyssey wel zo slim om een contract met de Britten af te sluiten.

Het bedrijf zou alle kosten voor zijn rekening nemen en kreeg dan 80 procent van de opbrengst tot 45 miljoen dollar, 50 procent van de waarde tussen 45 miljoen en 500 miljoen en 40 procent van alles erboven. Maar aangezien het wrak in de Spaanse territoriale wateren ligt, moet dat land toestemming verlenen. Sinds het akkefietje met de Nuestra Señora de las Mercedes lijken de Spanjaarden niet erg veel zin te hebben om met Odyssey samen te werken. De miljoenen dollars die het bedrijf in het opsporen van de HMS Sussex heeft gestoken, kunnen dus niet worden terugverdiend.

Storm van protest

Om problemen te voorkomen, kiest Odyssey steeds vaker voor samenwerking. Maar dan nog kan er stennis uitbreken. In 2008 kwam het bedrijf weer tot een deal met de Britten. Odyssey had tussen Frankrijk en Groot-Brittannië het wrak van de HMS Victory teruggevonden. Toen dat vlaggenschip van de Engelse Kanaalvloot in oktober 1744 met man en muis verging, had het mogelijk 100.000 goudstukken aan boord. Odyssey sloot een contract met de formele eigenaar van het schip, het Britse ministerie van Defensie. Het bevatte dezelfde voorwaarden als bij de HMS Sussex.

Meteen stak er een storm van protest op. Veel archeologen vonden dat op die manier Britse zeemansgraven werden geschonden. En ook het idee dat een buitenlands bedrijf fors van Britse eigendommen zou profiteren, was voor veel mensen onverteerbaar. Manders snapt dat wel. “Net als bij ons behoren scheepswrakken in Groot-Brittannië tot het cultureel erfgoed. Dat zijn dingen waarvan we als samenleving hebben bepaald dat het belangrijk is om ze te bewaren en door te geven aan de volgende generaties. In het geval van de HMS Victory ontstond er een soort gevecht tussen de ministeries van Defensie en van Cultuur, en die strijd werd gewonnen door Defensie.” Overigens zijn er tot nu toe alleen twee kanonnen naar boven gehaald.

Volgens Odyssee-directeur Gordon verstoort zijn bedrijf geen historisch belangrijke scheepswrakken. “We zoeken naar wrakken die een waardevolle lading aan boord hebben, maar waarvan het culturele belang minimaal is. Het gaat daarbij om goederen die in die tijd in massa werden geproduceerd en bedoeld waren voor de handel.”

Het punt dat Gordon en veel andere commerciële bergers maken, is dat er wrakken zijn waar 150.000 munten in zitten die allemaal in hetzelfde jaar zijn geslagen. Het ging immers om de winst die een land in dat jaar in een bepaalde kolonie had gemaakt. Wat kun je met al die munten doen? In een museum leggen?

De vraag is dan ook of een partij als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed niet op de rug van dit soort bedrijven mee zou kunnen liften. Die beschikken nou eenmaal over apparatuur waar Manders en zijn collega’s alleen maar van mogen dromen en ze kunnen wrakken binnen bereik brengen die voor de wetenschap van grote waarde zijn. Dus zou samenwerking onder voorwaarden dan niet handig zijn? Zij het geld, de archeologen de informatie.

Hellend vlak

“Ik begrijp waar die commerciële bergers heen willen”, zegt Manders. “Maar het is een hellend vlak. Ik doe mijn werk om antwoorden te vinden op prangende vragen en ben helemaal niet geïnteresseerd in de geldelijke waarde. We hebben onder water de meest waanzinnige vondsten gedaan, want de conserveringsomstandigheden zijn er ideaal. Maar dan gaat het bijvoorbeeld om kleding of andere historisch waardevolle spullen die geen cent opleveren als je ze op de markt zou brengen. Een schip opgraven met 100.000 munten erin is voor mij niet per se interessant, maar voor de bergers is dat het enige waar het om draait. Onze uitgangspunten verschillen en daarmee dus ook de keuzes die worden gemaakt.”

Anderzijds kan Manders zich wel voorstellen dat er in de toekomst afspraken worden gemaakt om de bergers een beetje tegemoet te komen. “Er liggen een heleboel scheepswrakken op de zeebodem. Je zou kunnen bepalen welke daarvan helemaal geen historisch belang hebben en dus niet meer beschermd hoeven te worden. Maar dat mag een particuliere onderneming niet alleen beslissen. We vinden het allemaal prachtig dat Amsterdam grachten en grachtenpanden heeft. Als we die in de jaren zeventig niet hadden beschermd, waren ze nu verdwenen geweest. De wrakken op de oceaanbodem zijn kijkgaatjes naar het verleden. Dus laten we daar zorgvuldig mee omgaan en niet alles zo snel mogelijk te gelde proberen te maken.”

Dit artikel ‘Piramidespel onder water’ is ook te vinden in KIJK 7/2014.

KIJK 6/2018Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Bestel dan hier ons nieuwste nummer. Abonnee worden? Dat kan hier!