1982: Hoe een kindervreter toch nog een lieve opa werd

KIJK-redactie

26 december 2018 12:59

kerstman

Als Luthers macht een beetje verder had gereikt, was Sinterklaas ook hier verdrongen door zijn noordelijke neef: de kerstman. Het is de vraag of dat veel verschil had gemaakt. Zij brengen immers allebei geschenken rond. Is Santa Claus wel meer dan een Goedheiligman, vermomd als tuinkabouter? Een 36 jaar oud artikel uit het archief van KIJK.

Op 21 december 1897 opende het New Yorkse dagblad The Sun zijn voorpagina met een merkwaardig artikel. Het betrof een vraagstuk dat niets met het politieke wereldgebeuren had uit te staan, maar toch actueel was. “Bestaat de kerstman?” luidde de kop en het artikel daaronder trachtte antwoord te geven op de brief van een achtjarige lezeres. “Mijn vriendjes,” schreef ze, “zeggen dat de kerstman niet bestaat. Vertelt u me alstublieft de waarheid!”

Wat The Sun ertoe bracht om dit voorpaginanieuws te maken, zal altijd een raadsel blijven. Het antwoord was evenwel zeer uitvoerig, en bevestigend. “Je vriendjes vergissen zich”, meldde het blad. “Zij geloven slechts in wat ze met eigen ogen hebben gezien. Dat is een ziekte van onze tijd. De mensen denken dat alleen datgene bestaat wat hun kleine verstandje bevatten kan… De kerstman bestaat, net zo goed als de Liefde bestaat, en de Trouw. Voor zover wij weten heeft niemand de kerstman ooit echt gezien, maar dat wil nog niet zeggen dat hij er niet is.”

Het Goede

De lezer die meer verwacht had dan dit bewijs uit het ongerijmde, kwam bedrogen uit. De krant bracht die eenentwintigste december geen groter wereldnieuws dan dat de kerstman een symbool van het Goede was. Hij was dan weliswaar geen echte heilige, maar toch minstens zo veel goedheiligman als zijn vroegchristelijke voorganger en soortgenoten.

Zoals Sint-Nicolaas. Maar over de familiebanden tussen deze en de kerstman, Santa Claus, liet The Sun zich niet uit. De redactie vond de moralistische kant van symbolen blijkbaar belangrijker dan hun geschiedenis.

Eigenlijk weten we ook nu nog niet hoe oud de kerstman is. Maar wel dat de Santa Claus in wie het briefschrijfstertje van The Sun zo graag wilde geloven, in figuurlijke zin net vijfenzeventig was geworden. Vóór 1822 had de kerstman immers nog geen vaste verschijningsvorm. In sommige Europese gebieden kwam hij zelfs niet als man, maar als vrouw. Totdat in 1822 de Amerikaanse dichter-dominee Clement Clark Moore een nachtelijke ontmoeting met de kerstman op rijm zette. “Een bezoek van Sint-Nicolaas” heet zijn vers, maar de eerste regels vertellen al dat de hier genoemde St. Nick als kerstman door de schoorsteen komt. Het gedicht begint immers met:

’t Was Kerstnacht: in het hele huis
bewoog geen wezen, zelfs geen muis;
de kousen hingen bij de haard
te wachten op Sint-Nicolaas…

De regels die volgen beschrijven de kerstman als een breedgebouwd dikkertje dat zich, van top tot teen in bont gekleed, vrolijk fluitend per rendierslee langs de wolken verplaatst. De Santa Claus van de kerstkaart dus.

Moores gedicht bleef niet onopgemerkt, maar het was vooral dankzij de tekeningen van Thomas Nast dat de kerstman voortaan als een joviale grootvader door de wereld ging. Die tekeningen verschenen tussen 1863 en 1890 in talloze Amerikaanse kinderboeken en tijdschriften.

Mijnheer Winter

In Duitsland had zich inmiddels een soortgelijke gedaanteverwisseling aangekondigd. In 1847 tekende Moritz von Schwind een centsprent voor de serie Münchener Bilderbogen. De hoofdfiguur van dit stripverhaal het weliswaar “Mijnheer Winter”, maar hij heeft duidelijke kersttrekjes. Gekleed in een soort monnikspij stapt hij op kaplaarzen door de besneeuwde straten. “De kerstnacht is gekomen”, aldus een Nederlandse versie van deze centsprent:

“…Daar trippelt een mannetje vermoeid voort en gluurt aan alle deuren, of niet iemand hem open maken en den versierden kersboom van hem als een welkom geschenk zal aannemen. – Te vergeefsch! – Geen deur gaat open om hem binnen te laten, hem onder wiens regering toch het kersfeest door groot en klein wordt gevierd.”

Van die kerstboom weten we zeker dat hij van Duitse oorsprong is. De centsprent van Von Schwind droeg bij tot de verspreiding van deze winterse levensboom, die we na 1850 ook buiten Duitsland steeds meer aantreffen. Zeer waarschijnlijk moet ook de geboortegrond van de kerstman bij onze oosterburen worden gezocht. Het waren in ieder geval Duitse immigranten die het geloof in deze geschenkenbrenger naar Amerika brachten.

Knecht Ruprecht en Hans Trapp

Thomas Nast, de tekenaar, was één van die immigranten. Zijn jongensjaren bracht hij door in het plaatsje Landau in de Palts. Ongetwijfeld heeft hij daar kennisgemaakt met de twee bekendste Germaanse boemanfiguren: Knecht Ruprecht en Hans Trapp. Net als Zwarte Piet golden deze “duivels”, eenmaal gekerstend, als hulpje van een christelijke geschenkenbrenger.

In veel Midden- en Noord-Duitse streken traden beiden echter ook wel in hun eentje op. In de kersttijd trokken zij dan ’s avonds de huizen langs met hun grote cadeauzak op korf. Knecht Ruprecht deed dat dikwijls rijdend; op een witte schimmel. En net als Hans Trapp leek hij verder in alles op Mijnheer Winter van Von Schwind, of op de kerstman van Nast. Laarzen en een pij-achtige mantel met capuchon, of een rode winterjas en muts met hermelijnen randen.

Cadeautraditie

Hiermee is het raadsel van de kerstman uiteraard niet opgelost. Wie een beetje nadenkt, begrijpt dat een steeds wereldser wordende samenleving zijn christelijke geschenkenbrengers met graagte verving door een minder zoetsappige of minder boemanachtige figuur. Zo’n vrolijke opa als Santa Claus is dan een plezierige oplossing. Maar waarom brengen hij of zijn christelijke soortgenoten eigenlijk geschenken? Er zijn nogal wat figuren die deze schenkende functie in de loop der eeuwen hebben uitgeoefend.

Opvallend is dat dat steeds gebeurde in de periode tussen Allerheiligen (1 november), en Driekoningen (6 januari). In deze periode viel ook de ‘Libertas Decembris’ van het oude Rome. Dan werden de huizen met groen versierd en van 17 tot 24 december vierde men het feest van Saturnus, de ‘Saturnalia’. In die week stond de wereld op zijn kop. De slaven werden meesters en de meesters. Kinderen bedilden de ouders in plaats van andersom. En aan het eind van het feest wisselden men geschenken uit, waarbij de kinderen zeker niet werden vergeten. Het tijdelijk omkeren van de gezagsverhoudingen was bedoeld als een reiniging. De zonden en overtredingen van de normale machtshebbers werden op deze wijze schoongewassen of althans vergoelijkt. Om dezelfde reden ook hield men voor overleden familieleden een plaats aan de eettafel vrij. En door zich in bonte kostuums te vermommen keerde de Romein zijn binnenste buiten.

De middeleeuwers beschouwden hun kerkelijke ‘zottenfeesten’ als een christelijke voortzetting van deze Saturnalia. Er waren dan ook veel overeenkomsten. Zo kozen scholieren of koorknapen op Onnozelekinderen (28 december) uit hun midden een kinderbisschop of een kinderabt. Hij kreeg een mantel, een staf en mijter en koos zijn eigen kapelaan en zangmeester. De liturgie werd vervangen door loos gebrabbel of namaak-latijn en er werd opzettelijk vals gezongen. Verder deed men spelletjes, die steevast door de kinderbisschop en zijn hulpjes werd gewonnen. Dat leverde dan geschenken op, of het recht om de echte bisschop een emmer water over het hoofd te gooien dan wel gekker nog. Kortom: heel eventjes hadden de kinderen het voor het zeggen.

In de negende eeuw werd dit feest van de kinderbisschop in het Rijngebied verboden. Een eeuw later begon het Sint-Nicolaasfeest in datzelfde Rijngebied populair te worden. Sommige volkskundigen zien dit als een vanzelfsprekende ontwikkeling. De kinderbisschop werd een bisschop voor kinderen. Weliswaar kregen die kinderen niet meer de macht, maar doordat zij (en niet de volwassenen) geschenken kregen, draaide de wereld toch eventjes om hen.

De schenkende functie van Sint-Nicolaas is terug te voeren tot één van zijn talrijke legenden. Een berooide vader zou ten einde raad zijn dochters als prostituées op pad hebben willen sturen. Om dat te voorkomen wierp de heilige Nicolaas drie gouden ballen door de schoorsteen. En daarmee was het leed geleden.

Boemannen

Die schoorsteen speelt nog altijd een rol in het Sinterklaas-geloof. Dat is immers de weg waarlangs hij onze huizen binnenkomt. Naar verluidt zou dit gebruik ook garanderen dat de cadeaus steeds bij de armste kinderen komen. Bij hen is immers geen geld om de schoorsteen ’s nachts rokend (dus moeilijk toegankelijk) te houden.

De populariteit van Sint-Nicolaas verbreidde zich in enkele eeuwen tijd over geheel Duitsland, Noord-Frankrijk, de Nederlanden en Oostenrijk. Het feit dat hij behalve als schenker ook wel vermanend optreedt, heeft hiertoe zeker bijgedragen. Ook deze corrigerende functie heeft hij trouwens gemeen met de kinderbisschop. Uniek is echter dat hij zich voor dit doel laat begeleiden door een overwonnen winterdemoon of duivel: Knecht Ruprecht of – in ons land onder Spaanse invloed – Zwarte Piet, de Moor.

Het uitbundige optreden van deze boemannen was weldra een doorn in het oog van de katholieke gezaghebbers. In de zestiende eeuw wilden zij de Nicolaas-cultuur dan ook graag de kop indrukken. In dit streven vonden ze een vijand als vriend, en wel Luther. Als iemand ons mensen in de kerstmaand geschenken brengt, redeneerde deze kerkhervormer, dan kan en mág dat geen katholieke heilige zijn, maar alleen Christus zelf.

Luther slaagde in zijn opzet, maar slechts gedeeltelijk. De Christusfiguur zelf was te abstract voor de gewone man. Hij had behoefte aan een duidelijk ‘mythische’ persoonlijkheid. Het geschenken brengende Christuskind had na verloop van tijd dan ook weinig meer uit te staan met de Messias uit de Betlehemse kribbe.

Père Noël

In het westen en zuiden van Duitsland werden de cadeaus na 1800 gebracht door een jonge vrouw in een wit gewaad met sluier, die weliswaar nog ‘Christkind’ heette, maar meer op een enkel leek. En in het noorden en oosten werd de taak van Sint-Nicolaas overgenomen door zijn Knecht Ruprecht of een variant van deze, die Hans Trapp, Pelznickel, Leutenfresser (kannibaal of kindervreter) of anderszins kon heten, maar meestal gewoon ‘Weihnachtsmann’ (de kerstman) werd genoemd. Inmiddels was Sinterklaas met de eerste Duitse emigranten naar Amerika geëxporteerd, om op den duur te eindigen als Santa Claus.

In Europa bleven de grote zak of korf, en de roede. Maar net zo min als er op de n duur nog kinderen in de zak gingen, werd die roe gebruikt. Naarmate het Sinterklaas- en kerstfeest steeds minder ‘kinderfeest’ werden, nam de vermanende functie van geschenkenbrenger af. Bij zo’n vrolijk heertje als de kerstman heeft een roe ook in Europa geen betekenis meer. Dus is de takkenbos op kerstkaarten en in kerstetalages vervangen door een hulsttak of een kerstboompje.

Dat niet iedereen tevreden is met deze ontwikkeling, bleek op 23 december 1951. Op die dag ging de Franse kerstman, Père Noël, voor de kathedraal van Dijon op de brandstapel. Deze symbolische executie was het werk van tweehonderdvijftig schoolkinderen, onder leiding van of althans met toestemming van de kerkelijke autoriteiten. Dat anderen de kerstman diezelfde avond tot wederopstanding wekten, verhulde niet dat de wereld voor één keer nog eens saturnalisch op zijn kop was gezet. Voor eventjes trokken de kinderen als groot-inquisiteurs het kerkelijk gezag aan zich.

Of was en is het allemaal dramatischer? Zijn de kinderen misschien zo weinig kind meer dat ze niet slechts, door zelf cadeaus bij de haard of kerstboom te leggen, het spel van Sint-Nicolaas of kerstman meespelen, maar ook werkelijk het geloof verloren hebben? Dan wordt het tijd voor een nieuwe voorpagina van The Sun.

Dit artikel staat ook in het decembernummer uit 1982. Een kopie van het artikel (pdf) vind je hier: Kerstman-1982

Tekst: Arie van den Berg