Hoe gifkikkers overleven dankzij hun huidskleur

KIJK-redactie

27 november 2011 13:00

Eenkennige rovers geven plaatselijke kikkers een voordeel

Schutkleuren zijn voor watjes. Pijlgifkikkers gaan met felle patronen juist de uitdaging aan en bedreigen rovers met hun giftigheid. Dit gaat hen goed af, maar waarom zijn er dan zoveel verschillende kleuren nodig?

De kleine pijlgifkikker Ranitomeya imitator verstopt zich niet voor roofdieren. In tegendeel: zijn overlevingskansen hangen af van zijn felgekleurde patronen, waarmee hij anderen waarschuwt voor zijn giftigheid. Deze goedwerkende strategie beschermt hem en daardoor ook zijn ‘vijanden’. Bioloog Mathieu Chouteau vroeg zich af waarom de R. imitator-kikkersoort onderling verschillende kleurpatronen heeft. Als hun waarschuwingsysteem zo goed werkt, hebben ze toch geen verschillen nodig?

Om die vraag te beantwoorden, reisde Chouteau met een koffer vol nepkikkers af naar Peru. Daar wonen kolonies geelgestreepte pijlgifkikkers in het regenwoud op slechts 10 kilometer afstand van hun groengeblokte soortgenoten in de bergen. In beide gebieden plaatste de wetenschapper zijn gele, groene en ook bruine kleikikkers.

Drie dagen lang hield Chouteau vervolgens bij hoe vaak zijn nepkikkers waren lastig gevallen, door de aanvallen in de klei af te lezen. Er werd vele malen meer geroofd op de gele kikkers dan op de andere kikkers in het berggebied, waar normaal gesproken alleen gifgroene kikkers leven. In het regenwoud was dit precies andersom; hier delfden de groene kikkers het onderspit.

Blijkbaar zijn plaatselijke roofdieren eenkennig geworden. Zij hebben zichzelf aangeleerd om het gevaar dat de groene kikkers in de bergen uitstralen te herkennen, maar begrijpen vervolgens niet wat gele gifkikkers hen proberen duidelijk te maken met hun kleur.

Dit verklaart waarom dezelfde kikkersoort in meerdere kleurschakelingen voorkomt en ook waarom er per gebied altijd een bepaalde kleur de overhand heeft. Afwijkende kleuren en patronen vormen hier een smakelijk, maar giftig hapje en hebben zo geen tijd om zich voort te planten.

Bronnen: American NaturalistUniversité de Montréal, LiveScience

Beeld: Mathieu Chouteau/Université de Montréal