‘Wetenschap mag films nooit naar beneden halen’

KIJK-redactie

27 mei 2014 13:00

David Kirby - header

‘Hollywood betaalt wetenschappers om advies te geven, niet om dat advies ook op te volgen.’ David Kirby over films en wetenschap.

Dat bij ambitieuze sciencefictionfilm als Inception of Avatar wetenschappers worden betrokken, lijkt logisch. Maar ook in de horror (World War Z), superheldenfilms (Iron Man) en animatie (de Pixar-films) is de expertise van wetenschappers inmiddels onontbeerlijk. Moleculair geneticus én filmkenner David Kirby schreef er een boek over: Lab coats in Hollywood. KIJK interviewde hem toen hij hier onlangs over sprak tijdens het filmfestival Imagine in Amsterdam.

KIJK: In uw boek geldt Stanley Kubricks 2001: A space odyssey (1968) nog steeds als de gouden standaard voor authenticiteit van wetenschap in films. Waarom was dat zo belangrijk voor Kubrick?

David Kirby: “Kubrick vond de meeste films over ruimtevaart bespottelijk. Hij zei: ‘Dit zijn complexe ideeën. Die behandel je niet door ze te versimpelen, maar door hun complexiteit juist te omarmen.’ Kubrick haalde iemand in huis die nauw betrokken was bij het Amerikaanse ruimteprogramma, Frederick Ordway. Die besteedde drie jaar aan het benaderen van al zijn wetenschappelijke contacten om ervoor te zorgen dat de film zo authentiek mogelijk werd. Dus als de NASA aan steriele, witte interieurs werkte, dan moest 2001 ook steriele, witte interieurs hebben, en niet van die ruimtes vol glanzend chroom en knipperende lampjes. En als Ordway’s advies ertoe leidde dat Kubrick 1,5 miljoen dollar moest uitgeven aan de bouw van een levensgrote, zwaartekracht opwekkende centrifuge, dan gebeurde dat ook.”

En tien jaar later werd de lat weer een stuk verlaagd met Star Wars

“Haha, ik snap wat je bedoelt, maar het is maar net wat je als regisseur met je film beoogt. Wetenschap mag een film nooit naar beneden halen. Star Wars liet de notie van wetenschappelijk realisme compleet varen. Maar wat George Lucas wél omarmde, was realisme in een fantastisch verhaal. Nieuw was het idee van een universum waarin de ruimteschepen eruitzien alsof ze er al heel lang rondvliegen. De Millennium Falcon is gehavend en hapert, aan de Sandcrawler ontbreekt een paneel. Gebruikte technologie dus. Die vorm van realisme was van grote invloed en zie je terug in films als Alien en Blade runner.”

Hoe ziet de ideale wisselwerking tussen filmmaker en wetenschapper eruit?

“Een ideale samenwerking is wanneer filmmakers zeggen: ‘Wij weten het niet, geef ons ideeën om mee te kunnen werken.’ Neem World War Z. De makers zochten een biologische oorzaak voor een zombie-pandemie. Ze wendden zich tot entomoloog David Hughes van de Penn State University, die een parasitaire schimmel voorstelde: Ophiocordyceps unilateralis. Die infecteert mieren en krijgt de controle over hun brein, waardoor zogenoemde zombiemieren ontstaan. Het gaf de film het beangstigende effect van samenwerkende zombies, de ‘zwermintelligentie’. Zo’n voorstel is de rol van adviseurs in een notendop: een wetenschappelijke en daarmee geloofwaardige basis verschaffen voor het drama. Je moet de wetenschap niet laten bepalen hoe het verhaal verloopt, of wat interessant is aan de personages. Als wetenschappers me vragen wat de beste manier is om met de filmindustrie om te gaan, zeg ik altijd: ‘Ze betalen je om advies te geven, maar niet om dat advies ook op te volgen.’”

Wat is wetenschappelijk gezien de meest overtuigende film die u kent?

“Het antwoord zal je verbazen: Finding Nemo. Een fantastisch voorbeeld van een film waarbij de makers er werkelijk alles aan hebben gedaan hebben om het respect van de wetenschappelijke wereld te winnen. Op een gegeven moment vertoonden ze een vroege versie aan een zaal vol zeebiologen. De vraag vooraf was: ‘Waaraan zouden jullie je het meest storen?’ En het antwoord uit de zaal luidde: ‘Wanneer er zeewier in een tropisch koraalrif zou zitten.’ ‘Oeps, dan gaan jullie deze film niet leuk vinden.’ Het stikte daarin namelijk van het zeewier. Vervolgens hebben ze bij Pixar minutieus al het zeewier digitaal verwijderd; een enorme klus. Maar die toewijding is logisch. Ze wilden namelijk dat ouders en leraren zouden zeggen: ‘Het is ook educatief, dus laten we onze kinderen meenemen.’ Daarom klopt alles in Finding Nemo. Behalve de kleinigheid dat vissen niet kunnen praten.”

Dit is een fragment van een langer interview, te vinden in KIJK 7/2014. Dit nummer ligt in de winkel van 28 mei tot en met 25 juni.

Tekst: Mark van den Tempel

Beeld: David Kirby