Tibetanen overleven grote hoogtes door mutatie

KIJK-redactie

18 augustus 2014 16:00

Waar wij al snakken naar adem op 4500 meter hoogte, kunnen Tibetanen hier prima leven. Amerikaanse onderzoekers hebben hier de verklaring voor ontdekt.

De meeste mensen hebben door een gebrek aan zuurstof moeite met ademhalen op een hoogte van 3500 meter, maar de Tibetaanse bevolking niet. Zij gedijen met gemak op het Tibetaans Hoogland, waar de gemiddelde hoogte 4500 meter is. Onderzoekers van de Universiteit van Utah hebben nu ontdekt waarom de Tibetanen hier kunnen overleven. Ongeveer 8000 jaar geleden is een klein deel van hun DNA veranderd, waardoor ze in gebieden met weinig zuurstof kunnen leven.

Vertrouwen winnen

Toen hoofdonderzoeker Josef Prchal afreisde naar Tibet om proefpersonen te werven, stemde niemand hiermee in. Zij vertrouwden hem niet. Terug op de Universiteit van Utah kwam hij in contact met onderzoeker Tsewang Tashi, die van oorsprong Tibetaans is. Tashi kon wel het vertrouwen winnen van de bevolking en 90 Tibetanen doneerden bloed voor het onderzoek.

Het DNA van de Tibetaanse bevolking werd vervolgens onderzocht. Hieruit bleek dat het gen EGLN1 zo’n 8000 jaar geleden is veranderd door een mutatie. 88% van de proefpersonen beschikte over het gemuteerde gen. Bij Aziaten die leven in de lager gelegen gebieden is dit stuk DNA onveranderd gebleven.

Rode bloedcellen

Bij de mensen zonder mutatie zorgt het gebrek aan zuurstof voor de aanmaak van rode bloedcellen. Hierdoor wordt het bloed dik, wat kan leiden tot hartkwalen. Het veranderde gen zorgt ervoor dat de Tibetaanse bevolking niet zoveel rode bloedcellen aanmaken. Hierdoor krijgen zij minder snel een hartaanval op het Tibetaanse Hoogland door gebrek aan zuurstof.

Bronnen: Nature Genetics, University of Utah via Eurekalert!

Tekst: Naomi Jansen

Beeld: Antoine Taveneaux/CC BY-SA 3.0