Boek: Oorlogscultuur

KIJK-redactie

11 augustus 2010 13:00

Oorlog, zo schreef de Pruisische generaal Carl von Clausewitz ooit, is een voortzetting van de politiek met andere middelen. Volgens de Israëlische (maar in Rotterdam geboren) historicus Martin van Creveld klopt dat maar ten dele. In zijn nieuwe boek Oorlogscultuur stelt hij dat oorlog voeren een onlosmakelijk onderdeel van de menselijke beschaving is. Het zit ons, en dan vooral mannen, letterlijk in de genen. Sterker nog: ondanks alle gruwelen genieten we ervan. Ernst Jünger, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, had het over “een plezierig soort bedwelming, zoals mensen misschien ook in een achtbaan ervaren”. Tot op de dag van vandaag is de oorlogsfilm niet voor niets zo’n populair genre.
Van Creveld beschrijft geen veldslagen of wapensystemen. Wel besteedt hij bijvoorbeeld veel aandacht aan de opleiding van militairen. Het draait daarbij om meer dan het onder de knie krijgen van technische vaardigheden. Ook wordt de nieuwe strijders vaak hardhandig bijgebracht dat ze niet meer tot de normale maatschappij behoren. En ze leren taboe nummer één overwinnen: het doden van medemensen. Verder wijst Van Creveld op het belang van uniformen. Zelfs het gebrek aan uiterlijk vertoon heeft een functie: door altijd in een simpele grijze jas rond te lopen, sprong Napoleon er op het slagveld uit.
Ook andere randverschijnselen van de oorlog komen aan de orde, zoals de omgang met krijgsgevangenen, het marcheren en exerceren (in Europa ingevoerd door Maurits van Nassau), de niet te onderdrukken neiging om wapentuig namen te geven, de betekenis van oorlogsmonumenten (zo werd in de Colonne Vendôme in Parijs het brons van buitgemaakte kanonnen verwerkt), de rol van de media (omdat elk conflict tegenwoordig min of meer live in de huiskamer komt, lijkt het alsof er overal oorlog is), het sluiten van bestanden (in Libanon staakten Israëlische soldaten en Hezbollah-strijders in 2006 tijdelijk het vuren om naar het WK voetbal te kunnen kijken), en de opkomst van het pacifisme.
Ten slotte klimt Van Creveld op een stokpaardje dat hij ook in eerdere publicaties heeft bereden: vrouwen zijn volkomen ongeschikt voor het krijgsbedrijf, en niet alleen in biologisch opzicht. Een leger dat te veel vrouwen in zijn gelederen opneemt (15 procent is volgens de auteur het absolute maximum), wordt volgens de auteur dan ook onherroepelijk een slappe hap.

Oorlog, zo schreef de Pruisische generaal Carl von Clausewitz ooit, is een voortzetting van de politiek met andere middelen. Volgens de Israëlische (maar in Rotterdam geboren) historicus Martin van Creveld klopt dat maar ten dele.

In zijn nieuwe boek Oorlogscultuur stelt hij dat oorlog voeren een onlosmakelijk onderdeel van de menselijke beschaving is. Het zit ons, en dan vooral mannen, letterlijk in de genen. Sterker nog: ondanks alle gruwelen genieten we ervan. Ernst Jünger, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, had het over “een plezierig soort bedwelming, zoals mensen misschien ook in een achtbaan ervaren”. Tot op de dag van vandaag is de oorlogsfilm niet voor niets zo’n populair genre.

Van Creveld beschrijft geen veldslagen of wapensystemen. Wel besteedt hij bijvoorbeeld veel aandacht aan de opleiding van militairen. Het draait daarbij om meer dan het onder de knie krijgen van technische vaardigheden. Ook wordt de nieuwe strijders vaak hardhandig bijgebracht dat ze niet meer tot de normale maatschappij behoren. En ze leren taboe nummer één overwinnen: het doden van medemensen. Verder wijst Van Creveld op het belang van uniformen. Zelfs het gebrek aan uiterlijk vertoon heeft een functie: door altijd in een simpele grijze jas rond te lopen, sprong Napoleon er op het slagveld uit.

Oorlogscultuur covertjeOok andere randverschijnselen van de oorlog komen aan de orde, zoals de omgang met krijgsgevangenen, het marcheren en exerceren (in Europa ingevoerd door Maurits van Nassau), de niet te onderdrukken neiging om wapentuig namen te geven, de betekenis van oorlogsmonumenten (zo werd in de Colonne Vendôme in Parijs het brons van buitgemaakte kanonnen verwerkt), de rol van de media (omdat elk conflict tegenwoordig min of meer live in de huiskamer komt, lijkt het alsof er overal oorlog is), het sluiten van bestanden (in Libanon staakten Israëlische soldaten en Hezbollah-strijders in 2006 tijdelijk het vuren om naar het WK voetbal te kunnen kijken), en de opkomst van het pacifisme.

Ten slotte klimt Van Creveld op een stokpaardje dat hij ook in eerdere publicaties heeft bereden: vrouwen zijn volkomen ongeschikt voor het krijgsbedrijf, en niet alleen in biologisch opzicht. Een leger dat te veel vrouwen in zijn gelederen opneemt (15 procent is volgens de auteur het absolute maximum), wordt volgens de auteur dan ook onherroepelijk een slappe hap.

hardcover | 504 pagina’s | Spectrum | € 39,95 | ISBN 978 90 491 0091 9

Deze boekbespreking verscheen oorspronkelijk in KIJK 2/2009. Hij werd geschreven door Leo Polak.