KIJK-hoofdredacteur Inge Fraters over het gesleutel aan de genen van wilde dieren.
Slim bekeken van Harvard-wetenschapper George Church. Haal er panda’s bij en aandacht is verzekerd. Naast poezen en porno staat de knuffelbeer van het Wereldnatuurfonds immers bekend als onverbiddelijke clickbait. En dan wil Church het ook nog eens hebben over genetisch gemodificeerde panda’s. Ik weet niet hoe het met jou zit, waarde lezer, maar daarmee heeft hij mijn interesse niet een béétje gewekt… In mijn hoofd knipperen nu felle lampen, begeleid door een fanatieke zoemer.
Het punt dat Church wil maken, is dit: de ontwikkelingen in genetische modificatie gaan zo snel dat de mogelijkheden binnenkort vrijwel onbegrensd zijn. Niet alleen bij landbouwgewassen – in veel kringen al controversieel genoeg – maar óók in de vrije natuur. En dus wordt het hoog tijd dat we bedenken hoeveel genengesleutel we in het wild eigenlijk wenselijk vinden.
Zo wordt er nu al serieus onderzocht of we malaria en knokkelkoorts kunnen bestrijden door steekmuggen genetisch zo aan te passen dat ze de parasieten die deze ziektes veroorzaken voortaan afstoten. En die gentechpanda’s dan? Het idee daarachter is dat je soorten die nu bedreigd zijn een handje helpt zodat de populatie weer sterk kan worden. Dus dat je panda’s creëert die wel willen seksen bijvoorbeeld.
Ik vind het fascinerend en ingewikkeld tegelijk. Want wie helpen we zo? De natuur? Of de mens die hecht aan een bepaald ideaalbeeld van natuur? En waar gaan die parasieten die al die steekmuggen voortaan afstoten eigenlijk heen? Misschien gaan die wel allemaal ‘braaf’ dood, maar het gaat me om het principe: kunnen we de gevolgen van het draaien aan een genetisch knopje ergens in het complexe ecologische evenwicht van de wilde natuur wel overzien?
Maar vooral: draaien we aan de juiste knop? Of is het sterker maken van een uitgedunde populatie symptoombestrijding, uit schuldgevoel? De meeste bedreigde diersoorten zijn dat omdat hun leefgebied ongeschikt of te klein is geworden – vaak door toedoen van de mens. Dat verandert niet door het dier zelf te veranderen.
Voor de duidelijkheid: ik ben niet tegen genetische modificatie. Ik denk dat de juiste varianten onder de juiste omstandigheden kunnen bijdragen aan het oplossen van lastige (voedsel)vraagstukken. Maar in het wild? Lees het artikel op pagina 70 en oordeel zelf.
Deze column vind je ook terug in KIJK 2/2015.