De hel is de ondergrondse marteltempel vol vuur en rook, waar ketters en zondaars onder toeziend oog van CEO Satan voor eeuwig worden gestraft voor hun aardse wandaden. Dat weet iedereen, want zo staat het in de Bijbel. Maar is dat ook echt zo?
Wee degene die het in de zeventiende eeuw in zijn bol haalde niet in de almachtige en goede God te geloven. Na het aardse stond je een enkeltje hellevuur te wachten, waar Satans butlers met hun onverwoestbare arbeidsethos garant stonden voor een eeuwigheid van intense foltering en aldoordringende smart. De Statenvertaling uit 1637 windt er in Psalmen, vers 9.18 geen doekjes om: “De godtloose sullen te rugge keeren nae de helle toe; alle Godt-vergetende Heydenen.”
Toen, net als nu, hadden gelovigen – net als ongelovigen – een helder beeld van hoe die hel eruitzag. Ruim een eeuw daarvoor had Jeroen Bosch zijn lugubere panelen over het hiernamaals geschilderd. En al in 1309 beschreef de Italiaanse dichter Dante Alighieri zijn imaginaire stedentrip door het inferno. En ook wij weten hoe het diabolisch eindstation volgens de overlevering eruitziet: vurig en vlammend, vol van vreemdsoortige wezens met wrede genoegens. Ge zult, kortom, moeten lijden! Maar klopt deze volkswijsheid wel met wat er in de Bijbel staat?
Dit is het eerste gedeelte van een artikel uit KIJK 13/2012, in de winkel van 16 november tot en met 13 december.
Tekst: Rik Peters