Waar komt onze aanleg voor huilen vandaan? KIJK zet de mogelijke verklaringen op een rijtje.
Emotionele tranen zijn zinloos. Charles Darwin, architect van de evolutietheorie, wist het zeker. Tranen dienden om “het oogoppervlak te smeren” en “stofjes of andere minuscule deeltjes” uit de ogen te spoelen. Tranen van geluk, wanhoop, pijn of angst waren slechts reflexen: nutteloze bijproducten van evolutionaire ontwikkelingen. Darwin dacht dat elke vorm van menselijk gedrag ooit een functie had in de evolutie, maar zag emotioneel wenen als een uitzondering op die regel. Tranen waren even zinloos “als een nies doordat het netvlies wordt getroffen door een helder licht”.
Dat schreef de wetenschapper in The expression of the emotions in animals and man (1872). In dat boek zocht hij naar overeenkomsten tussen hoe mensen hun emoties uiten en de manier waarop dieren dat doen – uiteraard als ondersteuning voor zijn stelling dat mens en beest familie van elkaar zijn. Darwin vindt veel matchende uitingen, maar niet bij janken: hoewel hij verhaalt over huilende olifanten in Ceylon (nu Sri Lanka), gelooft hij dat slechts “heel weinig dieren” écht ‘traanhuilen’.
Met dat laatste zijn moderne wetenschappers het nog steeds eens, maar aan de nutteloosheid van waterogen wordt getwijfeld. Zo schreef Ad Vingerhoets, hoogleraar emoties en welzijn aan de Universiteit van Tilburg, vorig jaar het boek Tranen. Waarom mensen huilen. Daarin geeft hij een evolutionaire theorie waarin tranen wél een functie hadden. Vingerhoets ziet huilen als een vorm van communiceren: we informeren groepsgenoten over hoe we ons voelen. Emoties zitten vanbinnen, maar door te huilen, maken we ze aan anderen duidelijk.
Dit is het begin van een artikel, dat een tweeluik vormt met ‘Humor: beloning voor het opknappen van rotklusjes?’ Beide artikelen zijn te vinden in KIJK 8/2012, in de winkel van 29 juni tot en met 26 juli.
Tekst: Rik Peters