KIJK-columnist Rik Peters over onze angst voor robots in allerlei verschijningsvormen.
We worden weer bang voor robots. Soms heten ze ‘drones’ of ‘nanobots’, soms volstaat de term ‘kunstmatige intelligentie’. Meestal is de vrees dat zielloze dingen nu nog braaf en goedkoop onze rotklusjes opknappen, maar dat ooit beu worden en dan in opstand komen. Een beetje zoals met Bulgaren en Roemenen en Polen, maar dan anders.
Die angst is natuurlijk niet nieuw. Het idee dat onze eigen maaksels de baas gaan spelen, ken je uit films als The Terminator of Blade Runner en uit een meesterwerk als Universal Soldier. Maar eigenlijk vertelde Mary Shelley bijna twee eeuwen geleden in haar roman Frankenstein al een vergelijkbaar verhaal. En volgens het bijbelboek Genesis zijn we zelf ook creaties die rebelleren tegen hun schepper.
Het woord ‘robot’ komt van het Tsjechische robota, wat zoiets als ‘dwangarbeid’ betekent. Het begrip werd voor het eerst gebruikt in 1920, in het door Karel Čapek geschreven toneelstuk R.U.R. Daarin verschijnen door mensen in elkaar geknutselde slaven, die uiteindelijk de macht proberen over te nemen. Robots hebben dus altijd al een slechte naam gehad.
Toch kan het ook anders. Mijn favoriete robot is Marvin, de androïde uit The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy, die zo’n groot brein heeft dat het ons verstand te boven gaat. Hij is een genie omringd door idioten, en verveelt zich een ongeluk. Daar wordt hij echter niet gewelddadig van, maar juist lusteloos en depressief.
Dat geeft de mens moed, zou je kunnen zeggen. Maar ook een nieuw aandachtspunt. Misschien moeten we niet alleen nagaan hoe de groepen uit de eerste alinea óns kunnen raken, maar ook nadenken over wat wij hén aandoen.
Deze column verscheen eerder in KIJK 13/2013.
Foto: Studio 5982