Shell steekt in het Golfstaatje Qatar een kapitaal in fabrieken om aardgas vloeibaar te maken. Maar waarom doet de energiegigant dat precies? En hoe duurzaam is dat? KIJK ging ter plaatse op onderzoek uit.
In de haven van Qatar ligt een 345 meter lang schip. Dikke leidingen, die van de wal naar het groene dek lopen, zijn ondanks de woestijnhitte wit van het ijs dat erop is neergeslagen. Door deze leidingen stroomt dan ook vloeibaar, ongelooflijk koud aardgas naar de ruimen van de Mekaines, een schip van olie- en gasmultinational Shell.
Op het vasteland, in de woestijn, ligt een gigantisch petrochemisch complex. Vanaf de brug van de Mekaines zie je in de verte tientallen witte opslagtanks met daarachter een grijs, industrieel silhouet waaruit hier en daar een pijp met een oranje vlam steekt.
Het is Ras Laffan Industrial City: 50 vierkante kilometer vol met pijpleidingen, reactorvaten, pompen, compressors en opslagtanks. Haven en fabriekscomplex zijn sinds de jaren negentig uit de zee en het zand gestampt.
Shell steekt er 16 miljard euro in twee fabrieken die aardgas omzetten in vloeibare brandstoffen. Om de omvang van die investering te bevatten: voor 16 miljard euro kun je ook vijf metrolijnen onder Amsterdam bouwen of twee hogesnelheidslijnen van Amsterdam naar België aanleggen.
Zelfs voor Shell, dat in 2012 een omzet van 355 miljard euro haalde, is dat geen klein bier. Wat bezielde de olie- en gasmultinational om zo’n enorm bedrag in een stuk woestijn te steken?
Dit is het begin van een artikel, te vinden in KIJK 10/2013. Dit nummer ligt in de winkel van 23 augustus tot en met 19 september.
Tekst: Mark van Baal
Beeld: Hollandse Hoogte