Het indoen van contactlenzen vond onze (nu brildragende) columnist Eric de Kruijk op zijn zachtst gezegd irritant. Toch is hij vol lof over de bedenkers van deze haast onzichtbare helpertjes.
Nadat de opticien mijn ogen had gemeten, was het glashelder dat ik een bril nodig had. Ze zette de juiste lenzen in een grote testbril die ik meteen mocht uitproberen. Ik was veertien jaar oud en kan me dit moment nog levendig herinneren. Het voelde alsof ik jarenlang achter matglas had geleefd. In plaats van vage, groene vlekken op een stam, zag ik nu tot ver in de straat bomen staan waarvan ik de individuele blaadjes bijna kon tellen. Toch was toen voor mij als tiener ‘hoe anderen je zien’ belangrijker dan ‘wat je zelf kunt zien’. Ik wilde geen bril. Bijzonder fijn dus dat iemand ooit de onopvallende contactlens had uitgevonden.
Lees ook van Dagelijks gebruik door De Kruijk:
- ‘In zonnebrandcrème zit echt iets bijzonders verstopt’
- ‘Ik zal nog even moeten wachten op de pijnloze naald’
Da Vinci en Descartes
Het eerste ontwerp voor een contactlens kwam van de alleskunner Leonardo da Vinci. In zijn wetenschappelijk werk uit 1508, waarin hij de werking van het oog beschrijft, zijn ook ontwerptekeningen te vinden voor een prototype contactlens. Dat dit idee nooit in de praktijk is gebracht, heeft waarschijnlijk te maken met de onpraktische vorm en het onhandige gebruik. De lens was een soort vissenkom die je over het hele hoofd moest dragen. Via een kleine opening kon de kom aan de zijkant met water worden gevuld. De lens kreeg daarmee zijn sterkte, zonder dat je erin zou verdrinken.
Een eeuw later verbeterde de Franse wiskundige René Descartes het ontwerp, vooral door het te verkleinen. Nu was het een handzame, met water gevulde glazen cilinder die direct tegen de oogbol moest worden gedragen. De buisjes maakten knipperen met de ogen onmogelijk, en ook deze versie is nooit in productie genomen.
Geen zuurstof
Het zou nog een paar eeuwen duren (om precies te zijn tot 1888) totdat de eerste draagbare contactlens werd gemaakt door de Duitse oogheelkundige Adolf Fick. Nieuwe technieken maakten het in die tijd mogelijk om relatief dunne glazen lenzen te blazen die over de gehele oogbal pasten. Deze lenzen waren echter nog steeds zwaar en oncomfortabel, en het ergste: je ogen ‘stikten’ onder het glas. Want in tegenstelling tot een groot deel van de rest van ons lichaam, bevat je hoornvlies geen bloedvaten, maar haalt het zijn zuurstof direct uit de buitenlucht. Deze lenzen konden dan ook maar twee uur worden gedragen; langer was de verstikkende pijn niet uit te houden.
Voortbordurend op het werk van vele voorgangers, en dankzij de komst van nieuwe productietechnieken, kwam de Tsjechische scheikundige Otto Wichterle in 1958 met een door hem gepatenteerd materiaal dat de contactlens snel enorm populair zou maken: silicone hydrogel. Een zachte, zuurstofdoorlatende kunststof die voor ongeveer de helft uit water bestaat. De flexibele gel-lenzen geven de ogen lucht en voorkomen uitdroging. De wetenschap heeft de lens in de daaropvolgende jaren wel nog beter, comfortabeler en veiliger gemaakt, maar tot op de dag van vandaag blijft de uitvinding van Wichterle de basis voor onze lenzen.
Slimme lenzen
En de ontwikkeling gaat door. Als je de verhalen over de toekomst van contactlezen moet geloven, staat ons nog wel veel nieuws te wachten en lopen we straks allemaal rond met smart lenzen vol biosensoren en augment-reality-chips.
Hoe onzichtbaar en comfortabel hydrogel lenzen ook zijn, het plaatsen van een stukje kunststof op mijn oog vond ik als tiener verschrikkelijk. Na een maand gefrustreerd en zonder al te veel succes lenzen te hebben gebruikt, besloot ik schoorvoetend toch voor de gezichtsveranderende bril te gaan. Dat wende bijzonder snel. En nu, 22 jaar later, ben ik vergroeid met mijn bril. Hoe bijzonder ik lenzen ook vind, zonder bril voel ik me poedelnaakt.
Deze column staat ook in KIJK 10/2022.
Beeld: ANDREY POPOV/123RF