Vandaag is het op de kop af honderd jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog eindigde. Veel mensen dachten in 1914 dat deze oorlog een korte, ‘vrolijke’ oorlog zou worden. Maar de strijd duurde jaren, was uitermate bloederig en liep hopeloos vast. Hoe kon het zo catastrofaal misgaan? En waarom zocht niemand een uitweg?
“Gisteravond bereikte ons het idiote bericht dat Parijs was gevallen. Eerst was ik dolblij, tot ik besefte dat het verhaal niet waar kon zijn. Dit soort fantasieverhalen zijn altijd een slecht teken. Als er echt goed nieuws was, was het niet nodig zulke onzin op te dissen.” Dat schrijft de 25-jarige Ludwig Wittgenstein eind oktober 1914.
Later wordt hij een van de grootste filosofen van de twintigste eeuw, maar dat najaar dient hij in het Oostenrijk-Hongaarse leger. Er zijn veel meer Europeanen die met zo’n teleurgesteld gevoel rondlopen. Het conflict dat wij nu de Eerste Wereldoorlog noemen, is dan net drie maanden aan de gang, maar het begint tot steeds meer mensen door te dringen dat dit een verwoestende en zeer lange krachtmeting dreigt te worden.
Bij het uitbreken van de oorlog was de stemming compleet anders. In Duitsland werd geroepen dat er een frischer, fröhlicher Krieg in het verschiet lag. Soldaten in beide kampen kregen te horen dat ze ‘vóór Kerstmis’ thuis zouden zijn. In de diverse legerhoofdkwartieren lagen gedetailleerde plannen klaar om de vijand binnen een paar weken te verpletteren.
Maar al snel loopt de oorlog hopeloos vast. Het wordt een worsteling die zich vier jaar voort zal slepen en uiteindelijk een ongekend aantal soldaten het leven kost. Hoe kon deze catastrofe ontstaan? En waarom kozen de militairen – en de politici – niet voor een andere koers toen ze zagen in wat voor een uitzicht-loze situatie ze waren beland?
Paniek in Parijs
Eerst maar eens een korte reconstructie van de startfase van de strijd, deze zomer precies 100 jaar geleden. Nadat begin augustus 1914 de oorlogsverklaringen over en weer zijn gevlogen, duurt het nog een behoorlijke tijd voordat het schieten echt begint. Voornaamste oorzaak: de enorme omvang van de legers die op de been worden gebracht.
Zo hebben de Duitsers dertien dagen nodig om met 11.000 treinen ruim 2 miljoen soldaten en 600.000 paarden naar de verzamelpunten voor hun offensief tegen België en Frankrijk te brengen. Als ze met meer moeite dan verwacht door België zijn gewalst, stuiten de Duitsers pas tussen 21 en 23 augustus bij Charleroi en Mons op Franse en Britse troepen.
Maar niets kan hun aanval tegenhouden. Voor de Fransen en de Britten begint een lange terugtocht richting Parijs, waarbij de vijand hen bijna letterlijk op de hielen zit. De soldaten moeten vaak 25 kilometer per dag marcheren, met volledige bepakking, in een bizar hete nazomer.
Omdat alle ogen op Oost-Frankrijk zijn gericht, wordt de Franse legerleiding min of meer overrompeld door de Duitse opmars door België. Als tegenhanger van het Duitse aanvalsplan hebben de Fransen hun Plan XVII ontwikkeld. Dat voorziet vooral in de herovering van Elzas-Lotharingen, dat Frankrijk veertig jaar eerder aan Duitsland is kwijtgeraakt. De Fransen trekken ten strijde alsof het niet 1914 maar 1814 is: gehuld in blauwe jassen en rode broeken. En “met schetterende trompetten, slaande trommels en vliegende vaandels”, zoals een Britse verbindingsofficier noteert. De Duitsers, in hun grijsgroene uniformen en bewapend met mitrailleurs, zien het met verbazing aan. Het wordt een slachting. Alleen al op 22 augustus sneuvelen aan dit front 27.000 Fransen.
Aan het eind van die maand kan in Parijs niemand er meer omheen dat de toestand hopeloos is. De regering wordt verplaatst naar het zuidelijke Bordeaux en een miljoen inwoners ontvluchten de hoofdstad. Maar de onverstoorbare Franse opperbevelhebber, generaal Joseph Joffre, vervangt tientallen commandanten die niet op hun taak zijn berekend en hergroepeert het leger, door ruim twintig divisies uit het oosten van Frankrijk richting Parijs te sturen. Zo ontstaat daar een samenhangende verdedigingslinie.
Joffre heeft bovendien het geluk dat de tegenstander fouten begint te maken. De Duitse stafchef Helmuth von Moltke bevindt zich ver achter het front, in Luxemburg, en verliest al gauw zijn greep op de ontwikkelingen. De Duitse generaals maken zichzelf wijs dat de Fransen en de Engelsen alleen nog maar verder hoeven te worden opgejaagd om de overwinning te forceren.
Ze zien daarom af van een wezenlijk onderdeel van hun strijdplan: een omtrekkende beweging van de rechtervleugel van het Duitse leger om Parijs heen, om de Fransen in te sluiten. In plaats daarvan marcheren de Duitsers langs de oostelijke kant van de hoofdstad, recht op de geallieerde strijdmacht af die nu klaarstaat aan de rivier de Marne…
Het front bevriest
Op 5 september barst de hel los over een ruim 100 kilometer breed front. Joffre beschikt over 36 divisies. De Duitsers kunnen er nog maar 30 inzetten. Ze hebben de Fransen en de Engelsen tegenover zich én worden op hun rechterflank bedreigd door een Franse troepenmacht die oprukt vanaf Parijs.
Na vier dagen vechten is de situatie dermate benard dat de Duitse bevelhebbers tot een terugtocht besluiten. Hun troepen geven zo’n beetje al het gebied op dat ze de afgelopen twee weken hebben veroverd. Ruim 60 kilometer noordelijker graven ze zich in op hooggelegen terrein achter de rivier de Aisne. Het lukt de Fransen en de Engelsen niet om ze verder terug te drijven.
In feite begint hier de beruchte loopgravenoorlog. Vervolgens proberen de geallieerden en de Duitsers elkaar drie maanden lang in het gebied tussen Parijs en het Kanaal de pas af te snijden. Maar tegen het begin van de winter kan ook daar niemand nog een kant op.
Alle strijdende partijen zijn sowieso uitgeput. Duitsland telt ruim 240.000 gesneuvelden, Frankrijk 306.000. Het Britse expeditieleger dat in augustus in Frankrijk aan land is gegaan, heeft 90 procent van zijn manschappen verloren. Van de kust tot aan de Zwitserse grens – een afstand van zo’n 750 kilo-meter – liggen de geallieerden en de Duitsers tegenover elkaar in stellingen, vaak gescheiden door een niemandsland dat maar enkele tientallen meters breed is. Tot het voorjaar van 1918 zal dat alles in grote lijnen zo blijven.
Paard-en-wagen
De grote vraag is natuurlijk: hoe kon deze dodelijke patstelling ontstaan? Hoe was het mogelijk dat de aanvalsplannen van de generaals zo faliekant mislukten? Om te beginnen vereist het dirigeren van de miljoenenlegers die in 1914 worden ingezet doelmatige en vooral snelle verbindingen. Maar daarvoor hebben de toenmalige Europese legers helemaal niet de juiste technologie. Militair historicus John Keegan schrijft: “Hun communicatie verliep in het slechtste geval mondeling, in het beste geval per telefoon of telegraaf.”
Radioapparatuur is dan nog groot en weinig mobiel. En als de telefoon- en telegraaflijnen niet werken, “worden de commandanten teruggeworpen in de traagheid en onzekerheid van de vroegste tijden van oorlogvoering”. Overal zijn koeriers te paard te zien. En over paarden gesproken: in augustus 1914 bestaat een Europees leger voor 10 tot 30 procent uit cavalerie-eenheden. Transport en bevoorrading gebeuren aan het front grotendeels met paard-en-wagen, net zoals de soldaten alles te voet moeten doen.
Hoewel de vuurkracht dankzij mitrailleurs en zware artillerie dus al volkomen twintigste-eeuws is, gaat een heleboel nog op een negentiende-eeuwse manier. Dat maakt de ambitieuze aanvalsplannen lastig uitvoerbaar. Een korte, ‘vrolijke’ veldtocht heeft er nooit in gezeten.
Militaire illusie
Het ontsporen van de oorlog verrast sommige militaire insiders niet. Von Moltke is altijd uitgegaan van een langdurige slijtageslag. Horatio Kitchener, de gelouterde veldmaarschalk die in augustus 1914 de nieuwe Britse minister van Oorlog wordt, heeft al in 1909 voorspeld dat een groot Europees conflict minstens drie jaar zal duren. Joffre houdt er een soortgelijke mening op na. Alle optimistische verhalen over een snelle overwinning dienen uitsluitend om de soldaten en de burgerbevolking op te peppen.
In zijn boek Een kleine geschiedenis van de Grote Oorlog geeft de Nederlandse historicus Koen Koch drie argumenten “tegen de illusie van een korte oorlog”. Ten eerste zorgen de Europese bondgenootschappen ervoor dat een ‘simpele’ overwinning op één vijand zinloos is. “Als Frankrijk verslagen was, stond Groot-Brittannië klaar.”
Complicatie nummer twee: het betreft een ‘totale oorlog’, uitgevochten door legers die uit miljoenen dienstplichtigen bestaan en met het overleven van de natie als inzet. “Staten zullen doorvechten tot hun allerlaatste reserves zijn opgebruikt.” Ten slotte zijn nieuwe fenomenen als mitrailleurs, loopgraven en prikkeldraad in het voordeel van het verdedigende leger. “Van een beslissende doorbraak van de aanvallende partij, en dus van een snelle overwinning en een korte oorlog, zou geen sprake meer kunnen zijn.”
Geen schikking
Is er in Berlijn, Parijs of Londen dan geen enkele sleutelfiguur die op het idee komt om een uitweg uit deze ellende te zoeken? Het ontnuchterende antwoord luidt: nee. Wel stelt generaal Erich von Falkenhayn, die half september de overspannen geraakte Von Moltke opvolgt, voor om een aparte vrede met Rusland te sluiten. Maar dat doet hij puur uit strategische overwegingen.
Von Falkenhayn wil alle Duitse gevechtskracht in Noord-Frankrijk concentreren, want daar moet volgens hem de oorlog worden gewonnen. Bovendien wijst de Duitse kanselier, Theobald von Bethmann Hollweg, het idee af. Duitsland, zo vindt de politieke leider van het land, heeft ook aan het oostelijke front te veel offers gebracht om het op een akkoordje met de vijand te gooien.
Bij de Fransen bestaat er al helemaal geen verlangen naar een vreedzame schikking. De Duitse aanval is een schending van Frankrijks nationale eer geweest. Daar komt nog bij dat het Duitse leger delen van het land bezet houdt die van cruciaal belang zijn voor Frankrijk, zoals het industriegebied rond de stad Lille. Die moeten zo snel mogelijk worden heroverd.
Maar er staat veel meer op het spel dan nationaal prestige en economisch gewin, zo verklaart David Lloyd George, de Britse minister van Financiën, in september tijdens een toespraak. Deze oorlog gaat om “de bevrijding van Europa uit de slavernij van een militaire kaste”. Oftewel: het Duitse keizerrijk moet op de knieën worden gedwongen.
Gokverslaafden
En zo was de toon voor de vier jaar erna gezet. De Duitsers, die getalsmatig steeds verder achterop raken, kunnen de strijd alleen maar volhouden als die beperkt blijft tot een stellingenoorlog. De Fransen en de Engelsen gebruiken hun numerieke overwicht om enkele massale offensieven te lanceren. Geen van alle leiden die tot een grote doorbraak.
De generaals zijn daarom wel vergeleken met gokverslaafden: na elke mislukking proberen ze het nog een keer, in de volle overtuiging dat het ditmaal wél raak zal zijn… Van het westelijke front zullen naar schatting 4 miljoen soldaten nooit meer naar huis terugkeren om Kerstmis te vieren.
Dit artikel staat in KIJK 8/2014. In deze editie vind je ook een artikel over wie de echte brandstichters van de Eerste Wereldoorlog waren, geschreven door Maarten Muns.
Tekst: Leo Polak
Openingsbeeld: Duitse troepen rukken op in augustus 1914. Aanvankelijk verliep alles voorspoedig voor de Duitsers, maar juist dat leidde ertoe dat ze overmoedig werden en een snelle overwinning op het Franse leger uit handen gaven.
Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Bestel dan hier ons nieuwste nummer. Abonnee worden? Dat kan hier!