Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!
Het is Halloween en dat betekent dat veel mensen hun avond een enge invulling geven. Sommigen gaan naar Halloweenfeestjes, anderen houden een horrorfilmavond. En hoewel griezelfilms ons angstzweet bezorgen, blijven ze razend populair bij een deel van het filmpubliek. Waarom is dat zo en wat gebeurt er met ons tijdens het griezelen? Een longread!
Daar gaan we weer. De hoofdpersoon loopt het donkere schuurtje in of staat nietsvermoedend te douchen, terwijl de camera langzaam nadert en violen schel jammeren. Hoewel we het liefst onder de bank weg zouden kruipen, dwingen we onszelf te blijven kijken naar de horrorfilm die ons de rillingen over de rug doet lopen. Zo kunnen we dit najaar weer griezelen van allerlei remakes van beroemde horrorfilms, zoals It (oorspronkelijke film uit 1990), Friday the 13th (1980) en Suspiria (1977). Maar waarom, in vredesnaam, doen we onszelf dit aan?
Beteugelde emoties
Voor filmmaker Stephen King is het antwoord op die vraag eenvoudig: we zijn allemaal geestelijk gestoord, alleen weten sommigen het beter te verbergen dan anderen. In zijn beroemde essay Why we crave horror movies wijst hij op de populariteit die morbide vermaak altijd al genoot in de menselijke geschiedenis. Zoals de Romeinen graag naar de executies in een amfitheater gingen, zo kijken wij gezellig naar het afslachten van fictieve personages. Maar diep in ons hart, zegt King, voelen we aan dat in elk van ons een monster schuilt dat in staat is om te moorden. De brakende duivel op het witte doek is dus eigenlijk een projectie van onze eigen, zwartste emoties. We beteugelen ze door er op een veilige afstand naar te kijken.
Ook Patricia Pisters, hoogleraar mediastudies van de Universiteit van Amsterdam, wijst op de diepere psychologische behoeften van de mens. “Horrorfilms werken als een soort bezweringsrituelen”, zegt ze. “Angsten die we in de werkelijkheid wegstoppen, worden in de horrorfilm sterk uitvergroot. En elke horrorfilm is een soort bezweringsritueel van de dood.” Niet het monster, maar onze eigen angst wordt koud gemaakt door hem uit te vergroten. Toch heeft niet iedereen evenveel zin om zijn ouderwetse sensatiezucht te stillen met een therapeutisch avondje griezelen. Horrorfilms, zo blijkt uit onderzoeken, zijn vooral populair bij mensen die het leuk vinden om op een veilige manier angst te ervaren. Of, zoals horror-expert en filmmaker Jan Doense het uitdrukt: “Sommige mensen gaan bungeejumpen, anderen houden van diepzeeduiken en ik bekijk graag een horrorfilm.”
Lekkere stress
Wie uitsluitend angst ervaart bij het kijken naar een griezelfilm, kan zich niet voorstellen dat anderen er lol aan beleven. Het verschil met de ‘waaghalzen’ wordt door hormonen bepaald. Wanneer onze hersenen gevaar registreren, komt het autonome zenuwstelsel in actie – het deel van onze hersenen dat automatische processen aanstuurt. Het geeft hormonen af die ons lichaam razendsnel in de juiste stand zetten om te vluchten, te vechten of te bevriezen.
“Het autonome zenuwstelsel bestaat uit een parasympatisch en een sympathisch deel”, zegt hoogleraar experimentele psychopathologie Karin Roelofs van de Radboud Universiteit. “Zolang het parasympatische deel de overhand heeft, zorgt de stof choline voor een tragere hartslag en grotere alertheid. Je wacht doodstil af wat er komen gaat. Maar wordt het sympatische deel van het zenuwstelsel dominant, dan zorgen stresshormonen, zoals adrenaline, voor een vlucht- of vechtreactie.” Welke hormonen op zeker moment de overhand nemen, verschilt per persoon. De een is van nature sneller geneigd om bij een dreiging te vechten, terwijl een ander eerder vlucht.
Of de dreiging nu afkomstig is van een gewapende man in je huiskamer of van een engerd op het beeldscherm maakt voor je hersenen niet zo veel uit. Wie wordt gegrepen door een griezelige horrorscène krijgt dus ofwel een verlaagde hartslag (bevriesreactie), ofwel een verhoogde hartslag met snellere ademhaling en zweethanden. Beide betekenen dat de stresshormonen hun werk doen.
De vrijgekomen adrenaline bezorgt sommigen een kick, waardoor het kijken van horror lonend kan zijn. Uit Amerikaans onderzoek blijkt verder dat horrorliefhebbers minder receptoren in hun hersenen hebben voor dopamine. Dat stofje motiveert ons om ook in gevaarlijke situaties een taak te volbrengen. Minder receptoren betekent dat de dopamine langer in de hersenen blijft, waardoor iemand gemotiveerd blijft om een dreiging het hoofd te bieden.
Horror-resistentie
Of het mogelijk is door training je ‘horror-resistentie’ te vergroten, betwijfelt Roelofs. “Mensen die ergens bang voor
zijn, kunnen met zogeheten exposuretherapie worden getraind om minder bang te zijn. Door de confrontatie aan te gaan, leren ze in feite dat ze niet doodgaan of gek worden. De motivatie hiervoor moet echter wel heel groot zijn. Ik weet niet of de lijdensdruk van mensen die bang zijn voor horrorfilms wel groot genoeg is.”
Maar toch, wie de bloeddorstige zombie maar vaak genoeg in de oogkassen kijkt, raakt er vanzelf aan gewend, zou je zeggen. Toch is dat volgens Roelofs niet altijd het geval. “Sommige mensen worden juist steeds gevoeliger als ze eenmaal iets heel naars hebben ervaren. Of het vaker kijken tot afstomping of nog meer angst leidt, ligt heel complex en is niet makkelijk te voorspellen.”
Amerikaanse onderzoekers schreven in 2011 dat ze een verschil maten in de manier waarop mannen en vrouwen enge beelden verwerken. Vanaf het moment dat de proefpersonen wisten dat die enge beelden eraan kwamen, werden bij vrouwen al hersendelen actief die betrokken zijn bij emotionele processen. Bij mannen gebeurde dat pas wanneer ze de enge beelden werkelijk zagen. Verschillende populaire media zagen hierin het bewijs dat vrouwelijke filmkijkers veel gevoeliger zijn voor ‘suspense’: de spanning die filmmakers creëren door de dreiging van het gevaar.
“Er kunnen best verschillen tussen de horrorbeleving van mannen en vrouwen zijn,” zegt Roelofs hierover, “maar het meest kenmerkende van angstreacties is juist dat het basale systemen zijn die voor mens en dier gelden. De defensieve bevries-, vlucht- en vechtreactie zie je over de soorten heen.” Decennia geleden was horror wel veel populairder onder mannen dan onder vrouwen. Inmiddels is die situatie echter veranderd, vertelt Jan Doense. “Naar de horrornachten die ik organiseer, komen tegenwoordig net zoveel mannen als vrouwen. Ik merk ook dat vrouwen steeds meer het voortouw nemen. Ze organiseren bijvoorbeeld horrormarathons met filmclubjes.”
Shock en suspense
Wat maakt een griezelfilm nou zo eng? Horrorfilms spelen in op de menselijke doodsangst en de vrees de controle te verliezen over de werkelijkheid. Buitenaardse wezens, levende doden, geesten en demonen zetten in horrorfilms de natuurwetten op hun kop. Bij thrillers spelen meer realistische angsten de hoofdrol, bijvoorbeeld voor een wraakzuchtige ex. Beide genres maken echter gebruik van dezelfde trucs, namelijk shock en suspense.
“De beroemde regisseur Alfred Hitchcock legde het verschil hiertussen een keer uit aan de hand van twee manieren om een scène te filmen met een bom in een volle bus”, vertelt Doense. “In de eerste versie zie je in een bus vol mensen een pakketje onder een stoel liggen met een tikkend klokje. Dan weet je dat er een bom gaat ontploffen, maar wanneer? Dat zorgt voor suspense. Als een filmmaker alleen een schokeffect teweeg wil brengen, laat hij die bus gewoon in één keer ontploffen. Voor beide effecten valt wel wat te zeggen, maar bij mij werkt suspense veel beter dan zo’n harde klap in mijn gezicht.”
Verder is een monster meestal enger zolang je het niet ziet, zegt Doense. “Zodra het monster in beeld komt, valt het vaak tegen. De enige keer dat dit bij mij niet gebeurde, was bij de eerste Alien-film, maar ook toen bleef het monster heel lang verborgen.”
Veelgebruikte elementen als insecten, ratten, slangen, bloed en donkere kelders zijn stereotiepe bangmakers. Kennen mensen dan aangeboren angsten? De bioloog Gordon Orians denkt van wel. Hij wijst op de algemene afkeer van rottend vlees en uitwerpselen, die evolutionair verklaarbaar zou zijn door het gevaar voor bacteriële besmetting. En het patroon van de slangenhuid, zegt hij, herkennen we heel snel dankzij onze evolutie. De meeste dreumesen zijn uit zichzelf echter niet bang voor slangen, en voor poep al helemaal niet. Veel wetenschappers denken daarom dat de meeste angsten, hoewel ze soms logisch lijken, toch zijn aangeleerd.
En wat mensen op enig moment eng vinden, hoeft dat jaren later niet meer te zijn. Films weerspiegelen vooral de tijdgeest waarin ze zijn gemaakt. Met name in tijden van grote onzekerheid zijn mensen volgens Jan Doense geïnteresseerd in films die nog enger zijn dan wat ze zelf meemaken. “Het horrorgenre kende in de jaren dertig bijvoorbeeld een bloeiperiode, vanwege de grote economische crisis in de VS. In de jaren vijftig zag je films over buitenaardse invasies en nucleaire dreigingen; dat is terug te voeren op de Koude Oorlog. En in de films van David Cronenberg in de jaren zeventig en tachtig, zoals Shivers en The Fly, krijgen mensen heel rare fysieke aandoeningen. Dat appelleert aan de angst voor ziekten waaraan je weinig kunt doen, zoals aids en kanker.”
De meer recente ‘martelhorror’ in films als Hostel en de Saw-reeks is volgens Doense mede geïnspireerd door Amerikaanse martelpraktijken en de wantoestanden in de Abu Ghraib-gevangenis die breed in het nieuws kwamen. “En de onthoofdingen door IS en andere radicale terreurgroepen die op internet verschijnen, zijn volgens mij weer mede een inspiratie geweest voor de ‘foundfootage- horror’ van films als Sinister.”
Neurothrillers
Terug naar wat een griezelfilm eng maakt. Hoogleraar mediastudies Patricia Pisters onderscheidt in dit kader twee soorten films: de verhalende thriller en de neurothriller. Verhalende thrillers, zoals de films van Hitchcock, geven de toeschouwer eerst informatie over de personages en de setting. Aan de hand van het verhaal wordt de spanning opgebouwd. De neurothriller werkt direct in op de gevoelens van het publiek en kan doodeng zijn zonder een noemenswaardig plot te hebben. Pisters: “Met behulp van close-ups, geluid en een wirwar van beelden kom je direct in een rollercoaster van emoties terecht. Je zit sterk in de hoofden van de personages, zonder dat je eerst het overzicht hebt.” Voorbeelden zijn The Revenant (2015) en Red Road (2006).
De neurothriller kwam rond de eeuwwisseling op en dat weerspiegelt volgens Pisters de opkomst van de neurowetenschappen en de toenemende fascinatie voor het menselijk brein in onze samenleving. De opbouw van de films is kenmerkend voor de gefragmenteerde manier waarop wij informatie tot ons nemen. Het doel van de griezelfilm is echter onveranderd: de kijker doen bibberen van angst. “Het genre gaat over leven en dood en zoekt daarin de grenzen meer op dan bijvoorbeeld de romantische komedie. Zoals Hitchcock al zei: thrillers geven de mogelijkheid om op een veilige manier basisangsten te voelen en grenzen te verleggen.”
Dit artikel staat ook in KIJK 7/2017.
Tekst: Enith Vlooswijk
Openingsbeeld: iStock
Infographic: Jan Willem Bijl