Toen de Cubaanse guerrilla’s in 1959 aan de macht kwamen, was hun leider Fidel Castro een internationaal idool. De liefde bekoelde snel, want ondanks veel mooie beloften ging hij het Caribische eiland met harde hand regeren. Zo hard zelfs dat ‘Fidel’ de langstzittende dictator ooit werd. Aanstaande zondag (13 augustus 2023) zou hij 97 zijn geworden.
Eind 1940 werd in Washington een brief uit Cuba bezorgd, bestemd voor president Franklin Delano Roosevelt. In redelijk goed Engels vertelde de schrijver ervan, die zei twaalf jaar oud te zijn, dat hij blij was dat Roosevelt de verkiezingen had gewonnen en aan een nieuwe ambtstermijn mocht beginnen. Maar de Cubaanse jongen vroeg ook om geld: een biljet van tien dollar, bij voorkeur met een handtekening van de president. “I have not seen a ten dollar bill green american and I would like to have one of them.” Hij ondertekende met: “Your friend, Fidel Castro.”
Deze Fidel Alejandro Castro Ruz was op 13 augustus 1926 geboren in Birán, in het oosten van Cuba. Met andere woorden: in zijn brief aan Roosevelt jokte hij over zijn leeftijd. Zijn vader, Angel Castro, kwam uit het arme noordwesten van Spanje en woonde sinds 1899 op Cuba. Ten tijde van Fidels geboorte was Angel de eigenaar van een aanzienlijke lap grond, waarop vooral suikerriet werd verbouwd. Hij had zo’n driehonderd man personeel.
Op zijn achtste ging Fidel naar een kostschool in Santiago de Cuba, en vervolgens belandde hij in de hoofdstad Havana op een door jezuïeten geleide middelbare school. Hij was een intelligente leerling, maar door een ernstig gebrek aan zitvlees besteedde hij meer tijd aan sport dan aan zijn schoolboeken. Niettemin kon hij in oktober 1945 aan een rechtenstudie beginnen.
Lees ook:
- Beul van Che Guevara overleden
- Vier revolutionairen die geschiedenis schreven
- Chinees bloedbad: wat gebeurde er op het Tiananmenplein?
Rampzalig begin
Fidel raakte al gauw betrokken bij de politieke clubjes die op de universiteit van Havana actief waren. Of misschien moeten we bendes zeggen, want veel leden ervan liepen met een pistool op zak rond en politieke geschillen leidden geregeld tot schietpartijen. Fidel, van jongs af aan gek op vuurwapens, vond het prachtig. Dit smaakte naar meer.
In maart 1952 greep kolonel Fulgencio Batista de macht op Cuba. Fidel Castro, inmiddels met enige tegenzin als advocaat aan de slag, begon een verzetsbeweging uit de grond te stampen. Onvermoeibaar reed hij stad en land af om geld en wapens te verzamelen. Met zijn enome overtuigingskracht had hij binnen een jaar ruim duizend volgelingen bij elkaar. Op 26 juli 1953 bestormde Fidels legertje de Moncada-kazerne in Santiago de Cuba. Het werd een fiasco. De meeste strijders overleefden het niet en Fidel viel in handen van de politie. Maar toen hij in oktober van dat jaar voor de rechter stond, maakte hij daar een waar spektakelstuk van. Castro nam uiteraard zijn eigen verdediging voor zijn rekening en hield een toespraak van vier uur die eindigde met de beroemd geworden zinnen: “Veroordeel me maar. Het maakt niets uit. De geschiedenis zal me vrijspreken!”
De aanval op de Moncada-kazerne leverde Fidel Castro een gevangenisstraf van vijftien jaar op. Zijn jongere broer Raúl kreeg dertien jaar. Ze zaten nog geen twee jaar vast, want in mei 1955 verleende Batista, die zich net tot president had laten kiezen, de samenzweerders heel grootmoedig amnestie. Fidel, Raúl en de andere overlevenden van het Moncada-debacle vertrokken naar Mexico. Daar richtten ze de Beweging van de 26ste juli op, kortweg M-26-7, naar de datum waarop de Moncada-kazerne was bestormd.
In Mexico kwam Castro in aanraking met Ernesto ‘Che’ Guevara. Deze jonge Argentijnse arts voegde zich bij M-26-7 en onderging net als de andere leden een intensieve opleiding tot guerrillastrijder onder leiding van Alberto Bayo, een Cubaanse veteraan uit de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939). Gedurende het najaar van 1955 toerde Fidel door de Verenigde Staten om geld in te zamelen onder Cubanen die uit angst voor Batista het vaderland waren ontvlucht. “In 1956 zijn we vrij, of we zijn martelaren”, riep hij tijdens een bijeenkomst in New York.
‘Los barbudos’
In oktober 1956 kochten Fidel en de zijnen in de Mexicaanse kustplaats Tuxpan een 18 meter lange motorboot, de Granma. Opeengepropt begonnen 82 leden van M-26-7 op 25 november aan de lange tocht naar Cuba. Toen ze daar een week later volkomen leeggekotst en met door het zeewater aangevreten wapens aan land gingen, werden ze onmiddellijk aangevallen door Batista’s strijdkrachten. Volgens de officiële geschiedenis van de Cubaanse revolutie overleefden behalve Fidel slechts twaalf strijders de slachting. Die andere grote verlosser van de mensheid, Jezus Christus, had immers ook twaalf discipelen.
Zodra dit aangeslagen clubje de Sierra Maestra, een bergachtig en moeilijk toegankelijke gebied, had bereikt, waren de mannen min of meer veilig. Opnieuw nam Castro iedereen met zijn dadendrang en fanatisme op sleeptouw. ”Hoeveel geweren heb jij bij je?” vroeg hij aan Raúl. Het waren er slechts vijf, maar dat kon Fidel niet ontmoedigen. “Ik heb er twee. Dat is samen zeven. Nu kunnen we de oorlog niet meer verliezen!”
Naarmate Castro meer steun onder de plaatselijke bevolking kreeg, werd de Sierra Maestra een vrijplaats voor M-26-7. Vanuit dit bastion vonden kleine, uiterst efficiënte acties tegen Batista’s troepen plaats. En terwijl de rebellen met de schaarse middelen die ze in het begin hadden een maximaal resultaat behaalden, nam onder de dienstplichtige soldaten van het veel grotere, maar slecht geleide regeringsleger de moedeloosheid toe. Fidel voerde ook een uitgekiende propagandaoorlog. De ene na de andere buitenlandse verslaggever trok de jungle in om hem te interviewen. Overal verschenen fotoreportages over los barbudos, de vrijbuiters van de Sierra Maestra met hun wilde baarden.
Batista verloor steeds meer terrein; zelfs in de steden werden guerrilla’s actief. De dictator raakte in paniek en ontketende een nietsontziende terreurcampagne. Die kostte hem de laatste steun die hij nog onder de bevolking had. Toen ook de Amerikanen hem lieten vallen, koos Batista op 31 december 1958 het hazenpad. De volgende dag kon Che Guevara aan het hoofd van zijn manschappen Havana binnentrekken. Een week later pas verscheen Fidel Castro, na een ware triomftocht dwars door Cuba. Tijdens zijn eerste toespraak in Havana streek een witte duif op Fidels linkerschouder neer; voor veel (bij)gelovige Cubanen het teken dat hier hun uitverkoren leider stond. Onverstoorbaar ging hij verder: “Wij zullen nooit dictators worden. We hebben geen geweld nodig, want het volk staat achter ons. En als het volk wil dat ik opstap, dan stap ik op.”
Tientallen moordplannen
Dat voorjaar was Castro op uitnodiging van het Amerikaanse Genootschap van Hoofdredacteuren opnieuw in de VS. Hij en zijn gevolg zagen er nog steeds uit alsof ze rechtstreeks van het front kwamen. Vooral op universiteiten kregen los barbudos een stormachtig onthaal. Als hem werd gevraagd welke politieke lijn hij nou precies volgde, antwoordde Fidel steevast dat hij in de eerste plaats een humanist was. Maar in Cuba waren direct na de machtsovername honderden aanhangers van Batista op beschuldiging van ‘oorlogsmisdaden’ geëxecuteerd. Verkiezingen schoof Castro op de lange baan. Ze nu al houden was oneerlijk, zei hij, want hij zou moeiteloos winnen. Grote ondernemingen, waaronder veel Amerikaanse firma’s, werden genationaliseerd en Fidel Castro, zoon van een landeigenaar, begon bovendien alle landbouwgrond te onteigenen.
Dit ging serieus op communisme lijken. Toch bestaat er nog steeds de nodige onduidelijkheid over Fidels ideologische bevlogenheid. Volgens zijn biograaf Tad Szulc was hij een overtuigd communist, maar hield hij dat uit pr-overwegingen aanvankelijk goed verborgen. De journaliste Georgie Anne Geyer, die ook een biografie over Castro schreef, denkt er anders over: “Fidel is nooit echt een communist geworden. Hij ging zijn eigen fidelistische partij communistisch noemen om een vuist te maken tegen de Verenigde Staten, en om de Sovjet-Unie achter zich te krijgen.”
Voor Washington werd Castro in elk geval de grote boeman. Onder de hoede van de CIA vond in april 1961 een invasie van Cubaanse ballingen plaats. Maar Fidels leger had weinig moeite om deze ‘slag in de Varkensbaai’ te winnen. Vervolgens bedacht de CIA gedeeltelijk in samenwerking met de maffia (die door de val van Batista onder andere zijn lucratieve casino’s op Cuba was kwijtgeraakt) tientallen bizarre plannen om Fidel uit de weg te ruimen. Bijvoorbeeld door hem tijdens een van zijn duiktochtjes met een bom, verstopt in een opvallende schelp, op te blazen. Of door middel van sigaren met springstof. Of eenvoudigweg door hem te vergiftigen. Niets lukte. Op Cuba geïnfiltreerde sluipschutters werden allemaal gepakt.
Ondertussen hadden de Verenigde Staten een economische boycot tegen Cuba afgekondigd. Die dreef Fidel nog dieper in de armen van de Russen. Maar de Russen zagen niets in de plannen van Fidel en Che om Cuba minder afhankelijk te maken van de suikerexport en het land te industrialiseren. Blijf gewoon suiker voor ons produceren, luidde de boodschap uit Moskou, dan geven wij jullie wapens en landbouwmachines.
Dat de Russen Castro niet helemaal serieus namen, merkte hij ook tijdens de rakettencrisis van oktober 1962. De Sovjet-Unie plaatste ballistische kernwapens op Cuba en daar waren de Verenigde Staten op z’n zachtst gezegd niet blij mee. Een aantal dagen lang leek de wereld op een atoomoorlog af te denderen. De Russen losten de zaak onderling met de Amerikanen op. Achter Fidels rug om.
Oud en eenzaam
‘Socialismo o muerte’ luidde de officiële leus op Fidels Cuba: het socialisme of de dood. De werkelijkheid was een stuk minder heroïsch. Cuba werd een vrijwel van de buitenwereld afgesloten politiestaat met een ingekakte economie en een uitgebluste bevolking. Een belangrijke oorzaak van alle ellende: de Russen hadden in 1991 de Sovjet-Unie opgedoekt en lieten Cuba vervolgens in de steek. Met Castro zelf ging het ook steeds slechter. De Cubaanse vader des vaderlands, ooit een 1.85 meter lange krachtpatser, werd een gammele oude man. In 2008 gaf hij het stokje over aan broer Raúl. Hij was op dat moment 49 jaar aan de macht geweest
Vanaf de zijlijn bleef Fidel commentaar leveren op binnen- en buitenlandse toestanden, onder andere in zijn column in de partijkrant Granma. En elk jaar doken er wel geruchten op dat hij zijn laatste adem had uitgeblazen. Drie maanden na Castro’s negentigste verjaardag was het dan echt zover. Op 25 november 2016 kwam Raúl Castro op de staatstelevisie met deze mededeling: “De opperbevelhebber van de Cubaanse revolutie is vanavond om 22.29 uur overleden.”
Fidel Castro kon nog net de normalisering van de betrekkingen tussen Cuba en de Verenigde Staten meemaken. In juli 2015 gingen in Havana en Washington de ambassades van beide landen weer open en in maart 2016 bracht Barack Obama zelfs een bezoek aan Cuba. Fidel liet zich er gematigd over uit. Hij vond het een gunstige ontwikkeling voor het Caribisch gebied, maar zei tegelijkertijd dat de VS nog steeds niet te vertrouwen waren. Verder stuurde de man die als jongen bij president Roosevelt om een dollarbiljet bedelde een lange brief aan Obama met daarin de stekelige opmerking dat Cuba “geen behoefte aan Amerikaanse cadeautjes” had.
Tekst: Leo Polak
Een van de zekerheden in het leven is dat alles verandert. Oude ideeën maken plaats voor nieuwe en soms andersom. Dat gaat nou eenmaal niet altijd even vreedzaam. De herziene KIJK Revolutiespecial gaat over die veranderingen; van de ‘couppoging’ in de VS tot onze eigen Watergeuzen en van Rosa Parks tot Che Guevara.
De herziene tweede druk van de KIJK Revolutiespecial bestel je hier voor slechts €6,95. Gratis verzending binnen Nederland!