Volgens de Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso kon je een misdadiger herkennen aan uiterlijke kenmerken. Later onderzoek liet echter niets heel van deze theorie, schrijft Willem van der Does.
Schedels verzamelen: het klinkt luguber. Maar sommige mensen doen het voor hun beroep. Cesare Lombroso, docent psychiatrie aan de Universiteit van Pavia, had een zeer grote verzameling. Nadat hij autopsie op overleden criminelen had verricht, bewaarde hij hun schedels, en als het een bijzonder geval betrof vaak ook een foto of een gezichtsafdruk.
Op een grijze decembermorgen in 1870 ging Lombroso, toen 35 jaar oud, door zijn verzameling schedels, toen zijn blik bleef hangen bij het exemplaar van Giuseppe Villella. Deze misdadiger was zes jaar eerder op 69-jarige leeftijd overleden. Destijds had Lombroso hem niet interessant genoeg gevonden en alleen Villella’s schedel laten bewaren. Zijn verslag vermeldde de gebruikelijke metingen over de schedelomvang, en een paar feiten. Zoals: stond bekend als teruggetrokken, is overleden in de gevangenis, een straf van zeven jaar uitzittend na een derde veroordeling voor diefstal.
Maar nu viel hem op hoe uitzonderlijk groot de achterste groeve van Villella’s schedel was. Aangezien dit ook bij lemuren en andere apensoorten het geval is, bracht dit Lombroso op het idee dat criminaliteit een ‘terugval’ in de evolutie was. De term hiervoor is atavisme: soms worden individuen geboren met anatomische kenmerken die bij vroege voorouders aanwezig waren, maar niet bij directe voorouders.
Doorlopende wenkbrauwen
Lombroso was ervan overtuigd dat criminaliteit genetisch bepaald is en zichtbaar moest zijn in anatomische kenmerken. Hij zou zijn carrière wijden aan het nauwkeurig in kaart brengen van de uiterlijke karakteristieken van delinquenten. Uiteindelijk kwam hij tot ruim een dozijn onderscheidende kenmerken.
Sommige waren meteen zichtbaar, zoals een laag voorhoofd en doorlopende wenkbrauwen, en andere niet, zoals onregelmatigheden van de schedel. Sommige combinaties van kenmerken waren specifiek voor dieven, andere weer voor verkrachters of moordenaars. Volgens Lombroso kon je delinquenten ook herkennen aan bepaalde gewoontes, zoals het laten zetten van tatoeages – daarin leken ze op primitieve volkeren, en ook dat was een vorm van atavisme.
Toen dat idee eenmaal bij hem had postgevat, vond hij er in zijn enorme verzameling schedels en foto’s en afdrukken van gezichten allerlei bewijzen voor. Aangezien later onderzoek niets heel heeft gelaten van zijn theorie, kan het niet anders dan dat Lombroso bewijs terzijde schoof dat in tegenspraak was met zijn theorie. Ook al was hij een verwoed verzamelaar en opmeter, wetenschappelijk gezien was hij naïef en niet in staat om zich te ontworstelen aan de vooroordelen die in zijn tijd heersten.
Racistisch
Toch schopte hij het ver. Vanaf 1878 was hij hoogleraar in Turijn. In dat jaar publiceerde hij zijn bekendste boek, L’uomo delinquente. Hij schreef ook over krankzinnigheid en genialiteit en verzamelde duizenden schedels, foto’s en gezichtsafdrukken van criminelen en psychiatrische patiënten. Het leidde tot ronduit racistische en seksistische theorieën.
Lombroso zag niet-blanke rassen bijvoorbeeld als stadia tussen het blanke ras en niet-menselijke primaten. En op basis van uitgebreide metingen concludeerde hij dat vrouwen fysiek, intellectueel en moreel inferieur waren aan mannen. Toch pleitte hij voor vrouwenrechten en had hij dus oog voor de gevolgen van eeuwenlange sociale en culturele achterstelling.
Diezelfde gespletenheid zat in zijn ideeën over criminaliteit. Misdadigheid beschouwde hij als aangeboren en onverbeterlijk. De maatschappij moest beschermd worden, dus dat kon leiden tot opsluiting of in extreme gevallen tot de doodstraf. Maar extra bestraffing, als ‘genoegdoening’, vond hij nutteloos. Lombroso zag meer in het verbeteren van de leefomstandigheden van de lage klassen, zodat er minder drang tot criminaliteit zou zijn.
Falsificatieprincipe
Zoals gezegd zijn de ideeën van Lombroso in de loop der jaren ruimschoots onderuitgehaald. Maar in Turijn, waar hij meer dan dertig jaar hoogleraar was, kun je je nog steeds vergapen aan zijn enorme maar nutteloze verzameling van schedels, foto’s, gezichtsafgietsels, skeletten en meetinstrumenten. Geen wetenschap zonder metingen. De lering die we uit Lombroso’s ijver kunnen trekken, is dat meten niet automatisch tot weten leidt.
Aan het einde van zijn carrière gooide Lombroso zijn reputatie helemaal te grabbel door aanhanger van het spiritisme te worden, nadat hij zich in de luren had laten leggen door een dame die zich voor medium uitgaf. De dwaling van Lombroso was dat hij naar gegevens zocht die hem gelijk gaven. Wetenschappelijke vooruitgang vindt echter plaats als we op zoek gaan naar gegevens die onze theorie tegenspreken. Als dat niet lukt, groeit het vertrouwen dat de theorie klopt. Dit is het falsificatieprincipe van de filosoof Karl Popper. Maar ja, toen Lombroso in 1909 overleed, was Popper pas zeven.
Deze column van Willem van der Does staat ook in KIJK 5/2019.
Beeld: Marco Secchi/Getty Images
Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Bestel dan hier ons nieuwste nummer. Abonnee worden? Dat kan hier!