Het is een populair weetje onder geschiedenisliefhebbers: wij danken ons woord salaris aan het feit dat Romeinse soldaten hun loon (of een deel ervan) in de vorm van zout kregen. Maar klopt het ook?
Dit verhaal gaat terug naar Plinius de Oudere, een Romeinse auteur die in de eerste eeuw van onze jaartelling leefde en tot de duizenden mensen behoorde die in het jaar 79 de dood vonden bij de uitbarsting van de Vesuvius. Een passage in zijn Naturalis Historia, een soort encyclopedie, wordt vaak aangehaald als bewijs dat het Latijnse woord salarium (loon) is afgeleid van sal (zout) en dat dit betekent dat zout bij de Romeinen als betaalmiddel diende.
Lees ook:
Vertaalfouten
Maar in de bewuste tekst heeft Plinius het over een Romeinse vorst die zes eeuwen eerder leefde. Als dat al het geval was, want meer dan legendes bestaan er niet over deze Ancus Marcius. Hij zou mensen – en niet per se soldaten – zout van de kust naar het binnenland hebben laten brengen, waarvoor ze bij wijze van vergoeding mola salsa (gezouten meel) kregen, een goedje dat bij religieuze offers werd gebruikt.
Door vertaalfouten is dit in de negentiende eeuw verhaspeld tot: Romeinse soldaten werden met zout betaald. Of, in een wat afgezwakte vorm: Romeinse soldaten kregen een toelage om zout te kunnen kopen. Nu kende het Romeinse leger begrippen als calcearium (geld voor schoeisel) en vestiarium (kleedgeld), maar een ‘zoutsubsidie’ is toch echt een relatief recent verzinsel. Over zout als loon vermeldt geen enkele Romeinse bron iets.
Salaris
Overigens speelde zout wel degelijk een grote rol in het Romeinse Rijk. Het werd bijvoorbeeld gebruikt om vlees en vis langer houdbaar te maken. In de zouthandel ging bovendien een heleboel geld om – waar de staat flink van meeprofiteerde door er belasting over te heffen. Een van de wegen die naar Rome leidden, heette zelfs Via Salaria. Die verbond de stad met een plek aan de Adriatische Zee waar veel zout werd gewonnen.
Maar zout zelf was niet schaars of duur, weten we uit het werk van een andere Romeinse auteur, Livius. Op basis van wat hij schreef, is berekend dat een pond zout (destijds zo’n 300 gram) een Romeinse soldaat slechts een twintigste deel van zijn dagloon (!) kostte. Zo’n kerel had zich dus bijkans een breuk getild als hij zijn soldij in de vorm van zout zou hebben gekregen.
Kortom, taalkundig gezien is er inderdaad een – nogal vaag en niet meer te reconstrueren – verband tussen salaris en zout, maar verder moeten we dit historische ‘feit’ met een paar flinke korrels van het spul nemen.
Deze vraag kon je vinden in KIJK 2/2022.
Ook een vraag voor de rubriek ‘KIJK Antwoordt’? Mail hem naar info@kijkmagazine.nl. En in onze nieuwste special geven we antwoord op 197 bijzondere, verrassende en boeiende vragen! Bestel hem eenvoudig en snel via onderstaande knop.
Auteur: Leo Polak
Beeld: ISTOCK/GETTY IMAGES