Nog even en de naar bommen speurende honden kunnen met pensioen. Amerikaanse wetenschappers hebben namelijk een chip ontwikkeld die sporen van chemische stoffen kan traceren die worden gebruikt voor geïmproviseerde explosieven.
Wie een in elkaar geknutselde bom wil opsporen, is nu nog afhankelijk van speciaal getrainde honden met hun gespecialiseerde begeleiders en dure lab-apparatuur. Zo’n slimme, kostbare snuiver is echter niet altijd en overal voorhanden, en bommenspeuren is bovendien geen ongevaarlijke klus. Daar hebben Amerikaanse wetenschappers van het Naval Research Laboratory (NRL) nu wat op gevonden. Een op chips te implementeren technologie die hetzelfde klusje nog veel nauwkeuriger kan klaren: de zogenoemde SiN-VAPOR-technologie. (Kort voor: Silicon Nanowires in a Vertical Array with a Porous Electrode.)
Minder dan een microwatt
De chip ter grootte van een kwartje bevat meer dan een miljard nanosensors die de kleinste sporen van vloeibare of gasvormige chemicaliën traceren. “Uit een achtergrond
van een miljard moleculen van de ene stof kunnen wij tien deeltjes van een andere stof pikken”, licht hoofdwetenschapper aan het NRL Christopher Field toe. Die nauwkeurigheid heeft alles te maken met de unieke 3D-structuur op de chip; die vergroot het oppervlak van de sensor.
Duur is de sensor volgers Field niet: “We kunnen hem voor minder dan een euro per stuk maken.” En hij verbruikt nog geen microwatt aan energie, voegt hij daaraan toe.
Net als de Tricorder
Hoewel de explosievenchip nu nog in de experimentele fase zit, ziet Field er een glansrijke toekomst in de consumentenmarkt voor weggelegd. “Dan wordt hij net als de Tricorder uit Star Trek.” Daarmee doelt Field op het fictieve apparaatje waarmee een leek in luttele seconden iemands lichaam op ziekten kan scannen. Al moet die leek nog wel even wachten voor hij met zijn mobieltje de omgeving kan checken op IED’s. Voorlopig zal de chip vooral in robots en legerapparatuur worden geïmplementeerd.
Bronnen: U.S. Naval Research Laboratory, Defense Update
Beeld: Jamie Hartman/U.S. Naval Research Laboratory