Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!
Hoe konden sommige plantenetende langnekdino’s zo reusachtig worden? Een analyse van de lichaamsmassa van deze giganten brengt het antwoord dichterbij.
Ze waren van kop tot staart zeker 37 meter lang en wogen een slordige 69.000 kilogram. De Patagotitan mayorum (zie boven) is tot nu toe de grootste, bekende dinosauriër die ooit op aarde rondstampte. En hij is niet alleen in zijn ‘grootsheid’: veel andere leden van de Sauropoda, oftewel de langnekdinofamilie, bereikten ook recordhoogtes. Nu blijkt dat die eigenschap in de loop der evolutie een stuk vaker is ontstaan dan gedacht. Dat ontdekte paleontoloog Michael D’Emic van de Adelphi University (VS), hij publiceerde erover in Current Biology.
Lees ook:
- Deze langnekdino blijkt de allerlangste nek te hebben
- Eieren van titanosauriërs leggen overeenkomsten met vogels bloot
- Ontdekking ‘eerste gigant’ verandert idee van dino-evolutie
200 langnekdino’s
Om aan te geven hoe groot een uitgestorven dier was, spreken paleontologen liever over lichaamsmassa dan lengte en gewicht. Die is namelijk makkelijker te berekenen. Je kunt het afleiden aan de omvang van de gewichtdragende botten in het gevonden fossiel. Hoe groter die botten, hoe zwaarder een dier waarschijnlijk was.
Dat is dan ook precies wat D’Emic deed voor bijna tweehonderd langnekdinosoorten (in totaal zijn er zo’n 250 bekend). Vervolgens zette hij de lichaamsmassa van de dieren uit tegen de evolutionaire tijd. Hieronder zie je de grafiek die hij daarmee maakte.
Groeispurt
Elke lijn in de grafiek hierboven vertegenwoordigt een langnekdinosoort. Rechts zie je ter vergelijking van boven naar beneden de silhouetten van een sauropode, een mammoetachtige, een neushoornachtige, een Hadrosaurus en de welbekende Tyrannosaurus rex. Je ziet dat zeker dertig sauropoden klein beginnen (het startpunt van de rode lijn ligt laag), maar al vrij snel een recordmassa bereiken.
De analyse van D’Emic toont ook aan dat de langnekdino’s al vrij vroeg in de evolutie groot werden. En steeds als er een nieuwe soort ontstond, waren er meerdere takken die onafhankelijk van elkaar de groeispurt inzetten. Dat is opzienbarend, want tot nu toe dachten wetenschappers dat de dieren slechts enkele malen deze eigenschap hadden ontwikkeld.
Aparte categorie
De allergrootste langnekdino’s, zoals de Patagotitan mayorum, vormden volgens paleontoloog D’Emic overigens een aparte dinosauruscategorie. Zo hadden hun tanden en schedels unieke vormen en waren hun lichaamsverhoudingen anders dan die van de iets minder gigantische sauropoden. Ze hadden bijvoorbeeld extra massa aan hun achterlijf om de lange nek in evenwicht te houden. Ook wijst eerder microscopisch onderzoek van de botten uit dat deze een andere groeisnelheid hadden. Tenslotte hadden de enorme sauropoden vaak een ander dieet en leefden ze voornamelijk in het onbeboste binnenland.
Geen betrokken ouders
Maar waarom werden deze giganten steeds opnieuw de grootste diersoort? D’Emic geeft een aantal verklaringen. Langnekdino’s kauwden niet op hun eten, daardoor hadden ze geen grote kaken nodig en kon hun hoofd klein blijven. De daarmee uitgespaarde energie ging naar de ontwikkeling van een lange nek. En met die lange nek konden ze meer voedsel verzamelen zonder te hoeven lopen. Daar komt nog bij dat sauropoden enorm veel eieren legden, in de hoop dat er altijd wel een paar het zullen overleven. Hierdoor hoefden ze geen energie te steken in de opvoeding en kon die naar de ontwikkeling van hun eigen lichaam.
Deze eigenschappen verklaren nog niet waarom sommige sauropoden wel recordmassa’s bereikten en andere niet. D’Emic vermoedt daarom dat de groeispurten vooral ook samenhingen met een gunstige verandering in de omgeving.
‘Kijk niet alleen naar botten’
“De uitkomsten van dit onderzoek zijn niet heel verrassend”, stelt paleontoloog en sauropodenexpert Femke Holwerda van het Royal Tyrrell Museum (Canada). “Dit zie je ook als je naar deze dino’s in de loop van het Mesozoïcum (252 tot 66 miljoen jaar geleden, red.) kijkt. Zo beginnen ze klein en nederig in het Trias, worden vervolgens aardig groot, en verdwijnen uiteindelijk. Ze worden dan vervangen door sauropoden als de bekende Diplodocus, die op hun beurt weer verloren raken in het Vroege Krijt. Dit blijft zichzelf herhalen en hangt vaak samen met de verandering van omgeving en vegetatie. Dat het zo vaak gebeurt als D’Emic hier suggereert, is wel nieuw.”
“De onderzoeker heeft een indrukwekkende hoeveelheid sauropoden bestudeerd”, vervolgt ze. “Ik weet alleen niet of je deze conclusie met 100 procent zekerheid kan trekken door alleen naar de botten te kijken. Voor vervolgonderzoek zou ik samenwerken met paleobotanisten om een vegetatie- en klimaatreconstructie te maken en die uit te zetten tegen veranderingen in de lichaamsgrootte van sauropoden.”
Bronnen: Current Biology, uitleg van de publicatie door Michael D’Emic, Adelphi University via EurekAlert!
Beeld: Mariol Lanzas, CC-BY-SA 4.0 international