Ondanks een groot verval van het mannelijke Y-chromosoom in de afgelopen miljoenen jaren evolutie hebben een aantal genen kunnen overleven. Volgens nieuw onderzoek bepalen deze ‘elitegenen’ veel meer dan alleen het geslacht.
Deze hardnekkige genen – die zich niet laten tegenhouden door een beetje evolutie – zijn bepalend geweest voor het overleven van de man. Volgens onderzoek dat deze week wordt gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature heeft een groot deel van deze genen vrijwel geen rol in de geslachtsbepaling of de voortplanting. Ze zijn namelijk over het hele lichaam actief. Hierdoor zouden ze onder andere verschillen in ziektegevoeligheid verklaren tussen man en vrouw.
Doordat het Y-chromosoom een groot deel van zijn genetische variatie is kwijtgeraakt – het heeft nog maar negentien genen in plaats van de ruim zeshonderd die het X-chromosoom heeft – dachten sommigen dat het mannelijk geslacht over een tijdje zou uitsterven. Totdat wetenschappers er achter kwamen dat het menselijk Y-chromosoom wel heel erg lijkt op de Y-chromosomen van andere diersoorten. Deze diersoorten hebben zich miljoenen jaren geleden al afgesplitst van de mens en toch bezitten ze nog steeds vrijwel dezelfde Y-genen. Dat maakt deze genen tot een soort ‘elitegenen’ die blijkbaar essentieel zijn om te overleven.
De volgende stap is om te achterhalen wat deze ‘elitegenen’ nu precies doen. Volgens de onderzoekers is het in elk geval duidelijk dat ze een subtiele invloed hebben op vele processen in weefsels en organen. Hierdoor kan een ziekte bij een man net iets anders uitpakken dan bij een vrouw. De onderzoekers concluderen daarom dat we moeten afstappen van een uniseksziektemodel en dat we bij het begrijpen en behandelen van ziekte onderscheidt moeten gaan maken tussen de geslachten.
Bronnen: Nature, Whitehead Institute for Biomedical Research via EurekAlert!
Tekst: Tom Gerrits
Beeld: NIST