‘Onzichtbare woorden tonen universele verhaalvorm’

Karlijn Klei

08 augustus 2020 09:00

verhaal

Van je favoriete sprookjes, tot literaire hoogstandjes. Volgens taalkundigen komen bepaalde, nietszeggende woorden in elk verhaal in eenzelfde patroon voor.

Mijn moeder hoefde de woorden ‘er was eens’ maar te fluisteren, of mijn broer en ik hadden ons op onze vaste plekjes op de bank genesteld. Eén en al oor waren we, terwijl mijn moeder met grootse  armgebaren een wondere fantasiewereld schetste en ons, ademloos, meenam op de reis van de hoofdrolspelers. Alles op alles op alles zetten zij om de gevaren die ze tegenkwamen te overwinnen, en wij de verlossende slotzin te horen konden krijgen: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig.’

Waar je ook bent, de meeste verhalen delen een dezelfde basisvorm. Een begin, waarin de situatie geschetst wordt, een spannend midden, en een concluderend einde waarin alles samenkomt. Volgens taalkundigen is dat patroon in de ogenschijnlijk betekenisloze functiewoorden, terug te zien. En dat ongeacht inhoud, genre, lengte en het format van het verhaal, zo schrijven ze in Science Advances.

Lees ook: ‘Natuurlijk maken mensen taalfouten. Ik ook’

Er was eens…    

Woorden zijn er in allerlei vormen en maten. Sommigen, de zogenaamde inhoudswoorden, hebben een ‘rijke betekenis’, zoals de zelfstandige naamwoorden, (hoofd)werkwoorden en bij- en bijvoeglijk naamwoorden. Lijnrecht daar tegenover staan de functiewoorden die weinig tot geen betekenis hebben. Zij hebben een grammaticale functie en ondersteunen daarmee de structuur van de tekst. Voorbeelden zijn voorzetsels, lidwoorden, hulpwerkwoorden, en aanwijzende en persoonlijke voornaamwoorden.

Ondanks hun ogenschijnlijk gebrek aan betekenis, zijn het volgens de onderzoekers juist deze kleine, haast ‘onzichtbare’ functiewoorden die typerend zijn voor verschillende delen van een verhaal – ongeacht de lengte of het format.

Begin, midden, eind

De onderzoekers analyseerden bijna 40.000 fictieve verhalen: van korte tot lange verhalen, films, en verhalen geschreven door ‘gewone mensen’. Ze identificeerden drie fasen: enscenering (Engels: staging), plotontwikkeling (Engels: plot progression) en cognitieve spanning (Engels: cognitive tension). Simpel gezegd: het begin, midden en eind. Elke fase huist een andere verhouding functiewoorden.

Zo zagen de onderzoekers dat er in het begin van het verhaal (enscenering) met name veel voorzetsels en lidwoorden gebruikt worden. ‘Het huis stond naast een meer, onder een steile rotswand.’ Met deze woorden schetst de auteur de wereld en voorziet hij de leven van de informatie die hij nodig heeft de concepten en de relaties in het verhaal te begrijpen; het wie, wat, waar.

Als het verhaal eenmaal op gang gekomen is, en de ‘basis’ bij de lezer bekend is, nemen de hulpwerkwoorden, bijwoorden en persoonlijke voornaamwoorden toe. Zo wordt ‘het huis’, bijvoorbeeld ‘haar huis’. Handelingen (actie) en interacties tussen personages nemen toe.

Als het verhaal tenslotte opbouwt naar een climax, waarin de hoofdrolspelers gevaren of conflicten moeten overwinnen, nemen woorden die cognitieve spanning aanduiden toe. Dit zijn woorden die erop duiden dat de personages de wereld om hen heen proberen te begrijpen, zoals ‘denken’, ‘realiseren’, ‘omdat’ en ‘daarom’.

Doel

Volgens de onderzoekers reflecteert dit patroon, in combinatie met andere taalkundige patronen, mogelijk de optimale manier waarop mensen informatie verwerken. Uitzonderingen zijn er overigens wel. Als voorbeeld noemt het team TED Talks: korte verhalen met het doel het publiek aan het denken te zetten. Het verhaal wordt daarmee niet ‘afgerond’ zoals we in veel anderen zien, en daarmee nemen juist woorden als ‘denken’ en ‘omdat’ niet voor, maar aan het eind toe.

Vragen zijn er nog te over. Hebben goede verhalen bijvoorbeeld een andere structuur dan slechte? Wellicht dat vervolgonderzoek daar antwoord op zal geven.

Bronnen: Science Advances, EurekAlert!

Beeld: Ryan Boyd/Youtube (video)