Oudste grote aap liep rechtop en at bladeren

Marysa van den Berg

14 april 2023 10:00

Aap Morotopithecus in boom

Een leven in een open bos met veel gras deed deze aap 21 miljoen jaar geleden een verticale houding aannemen, suggereert nieuw onderzoek.

Waarom is de mens eigenlijk rechtop gaan lopen? We weten het nog altijd niet precies, zoals we ook al in dit artikel schreven. Wel zeker is dat onze voorouder echt niet de enige was die de eigenschap heeft ontwikkeld. Ook de grote apen zijn het op een bepaald moment gaan doen.

Nu komt een internationaal onderzoeksteam, geleid door de University of Michigan, met de theorie dat de wervelkolom van de oudste grote aap rechtop is gaan staan zodat de aap beter in staat was om bladeren te pakken. Dit zou volgen uit een analyse van zijn kiezen en de omgeving waarin hij leefde tijdens het vroege Mioceen (23 tot 16 miljoen jaar geleden). De twee publicaties hierover verschenen gezamenlijk in Science.

Lees ook:

Bladeren verscheuren

De onderzoekers, onder leiding van John Kingston, besloten het 21 miljoen jaar oude fossiel van een Morotopithecus aan een nader onderzoek te onderwerpen om erachter te komen hoe hij leefde. De botten werden ruim 20 jaar geleden ontdekt nabij de plaats Moroto in Oeganda. Het was al bekend dat de aap rechtop kon staan; dat bewezen belastingsporen op het dijbeen en de ruggenwervels.

Naast de aap troffen onderzoekers toentertijd ook de overblijfselen aan van enkele zoogdieren, een goed bewaard gebleven bodemlaag en plantenresten aan. Kingston en collega’s gebruikten al deze vondsten om het dieet van de Morotopithecus te achterhalen.

Als eerst keek het team naar de kiezen van de prehistorische aap. Die bleken vrij ruig, met veel putjes en scherpe randen. Deze kenmerken maken de kiezen uitermate geschikt om vezelige bladeren te verscheuren. Bij een fruitrijk dieet zou je bijvoorbeeld juist gladde en ronde kiezen verwachten.

Het dijbeen van de Morotopithecus. (Foto: L. MacLatchy)

Twee manieren van ‘ademhalen’

Verder analyseerden de onderzoekers de koolstofisotopen in het tandglazuur van de Morotopithecus en de andere zoogdieren die zijn gevonden. Dit behoeft wat uitleg. Isotopen zijn atomen van hetzelfde chemische element maar met een verschillend aantal neutronen in de kern. De verhouding tussen koolstof-13 en koolstof-14 vertellen wetenschappers iets over de manier van ‘ademhalen’ (fotorespireren, het bouwen van suikers) van de betreffende planten die de apen gegeten hebben.

Er zijn namelijk twee vormen van fotorespiratie mogelijk. De zogenoemde C3-planten gebruiken de basisvorm, waarbij een molecuul bestaande uit drie koolstofatomen als tussenproduct ontstaat (vandaar de naam). Zij komen vooral voor in gematigde gebieden, met wisselvallige regen- en droogteperiodes, en omvatten de meeste bomen, struiken en andere planten. C4-planten maken een extra tussenproduct (met vier koolstofatomen) en kunnen beter tegen warmte en droogte. Vooral grassen en tropische bodemplanten behoren tot deze categorie.

Wanneer de planten worden gegeten, wordt dezelfde kenmerkende isotoopverhouding ingebouwd in het tandglazuur. Aan de hand daarvan ontdekten Kingston en collega’s dat Morotopithecus en de andere zoogdieren vooral de bladeren van de C3-planten, de bomen en struiken, aten.

De kaak van de Morotopithecus. (Foto: L. MacLatchy and J. Kingston)

Geen aaneengesloten bos?

De onderzoekers wierpen ook nog een nadere blik op de leefomgeving van de prehistorische aap. Zo analyseerden ze de isotoopverhoudingen en specifieke moleculen in plantenrestanten op de negen verschillende plekken in Oost-Afrika waar fossielen van Morotopithecus zijn aangetroffen. Wat bleek? De C4-grassen bleken overal uitbundig voor te komen.

Samen met de resultaten uit de kiezen van de aap denken Kingston en zijn team nu dat het continent tijdens het vroege Mioceen bedekt was met gematigde bossen en grote open plekken vol gras. Dat idee druist compleet in tegen het heersende beeld dat er toen een aaneengesloten weelderig tropisch bos groeide. De intrede van een open bos met veel gras volgde pas 10 miljoen jaar later, was de gedachte.

Valkuil

Volgens Kingston en collega’s zou het reiken naar de bladeren en het overbruggen van de open plekken van boom tot boom een krachtige stimulans kunnen zijn geweest voor de evolutie van een verticale houding bij grote apen zo’n 20 miljoen jaar geleden. Dit zou dan een voorbode zijn geweest tot het ontstaan van de tweebenigheid bij onze eigen voorouders 6 tot 10 miljoen jaar geleden.

“De auteurs van de studies maken een goede casus dat de leefomgeving van Morotopithecus lag in de meer open gedeelten van het boslandschap”, stelt paleontoloog Lars van den Hoek Ostende van het Naturalis Biodiversity Center. “De valkuil waarin echter veel wetenschappers vallen, is dat ze vergeten hoe gevarieerd een landschap kan zijn. Ze hebben gelijk dat er aanwijzingen zijn voor graslanden tussen het bos, maar er zijn ook aanduidingen voor juist gesloten bos.”

Nog meer fossielen

Dat de twee soorten landschappen kunnen samengaan, bewijst ook de vondst van andere fossielen, vervolgt Van den Hoek Ostende. “Er is ook een baviaan bekend uit Moroto die meer past bij echt bos, maar ook dieren die een vochtige omgeving prettig vinden, zoals nijlpaarden.”

Verder hebben de onderzoekers volgens hem gelijk dat de vroege mensapen ook aangepast kunnen zijn aan het eten van bladeren. “We weten steeds meer, maar nog lang niet alles over wat er zich lang geleden in Afrika afspeelde. Alleen als we de ontwikkeling van de totale fauna in kaart brengen, kunnen we een goed beeld krijgen van het theater waarin de mensapen, inclusief onze vroege voorouders, leefden.”

Bronnen: Science, University of Michigan via EurekAlert!

Beeld: Corbin Rainbolt

Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!