Wetenschappers hebben ontdekt dat de schuttersvis variaties aan kan brengen in de snelheid van de waterstraal waarmee hij prooien neerschiet.
Schuttersvissen jagen door nietsvermoedende insecten of kleine hagedisjes die op takjes of blaadjes boven het water zitten neer te schieten. Ze blijken betere schutters te zijn dan iemand ooit had gedacht. De schuttersvis schiet namelijk niet zomaar een waterstraaltje naar zijn prooi, maar past de eigenschappen van die straal aan de afstand tot de ongelukkige aan. Zo raakt hij die met precies de juiste kracht.
Aangepaste waterstraal
Onderzoekers trainden schuttersvissen om prooien te raken op verschillende hoogtes, variërend van 20 tot 60 centimeter. Ondertussen hielden ze in de gaten hoe de straal eruit zag. Zo ontdekten ze dat de vis zijn straal aanpast aan de afstand tot de prooi. Een straal die verder moet reizen, houdt langer stand dan een straal die wordt geschoten naar een insect vlakbij.
Bovendien zorgt de vis dat het water dat als laatste zijn mond verlaat net iets sneller gaat dan het eerste water. Zo kan het, vlak voordat de prooi wordt geraakt, het beginwater inhalen zodat er een druppel ontstaat. Zo wordt de prooi harder geraakt dan met een continue waterstraal. Als de prooi verder weg is, vormt die druppel zich later.
Mondopening
De schuttersvis doet dit door de grootte van zijn mondopening te variëren. Eerst opent hij de mond helemaal, maar daarna sluit hij hem weer langzaam terwijl de straal nog wordt gemaakt. Door het tempo waarmee hij zijn mond opent en sluit aan te passen, maakt de schuttersvis een bijna perfecte straal.
Volgens de onderzoekers is het niet gek dat de vis zich heeft ontwikkeld tot een meesterschutter. Er is namelijk maar weinig voedsel aanwezig in zijn leefgebied. Het is daarom van groot belang om het weinige eten dat hij kan vinden zo efficiënt mogelijk neer te knallen.
Bronnen: Current Biology, Cell press via EurekAlert!
Beeld: Ingo Rischawy (Schuster lab, University of Bayreuth)