Een grote, internationale studie naar een eventueel verband tussen mobiel bellen en hersentumors lijkt allerlei tegenstrijdige berichten in de media te hebben opgeleverd. Wat zegt dit onderzoek nu echt?
Terwijl de Daily Telegraph schrijft dat “veelvuldig gebruik van een mobiele telefoon gelinkt is aan een groter risico op hersentumors”, houden andere media het bij koppen als “geen link tussen mobiele telefoons en kanker gevonden” of “verband kanker en gsm blijft onduidelijk”. Dat zijn wel heel erg uiteenlopende conclusies, allemaal getrokken uit hetzelfde onderzoek. Tijd om de boel eens netjes op een rijtje te zetten dus.
Bij de studie waar het om draait, werden in dertien landen 2708 mensen ondervraagd die een hersentumor van het type glioom hadden, 2409 mensen met een tumor van het type meningeoom, en 7658 mensen zonder tumor. De onderzoeksresultaten voor sommige landen werden al eerder vrijgegeven, maar nu zijn voor het eerst alle gegevens gecombineerd.
Wat blijkt daaruit? In eerste instantie oogt de conclusie die onder het betreffende wetenschappelijke artikel prijkt vrij duidelijk: “Door de bank genomen werd er geen toegenomen risico op gliomen en meningeomen gevonden bij het gebruik van mobiele telefoons.”
Lagere of hogere kans?
Maar er zijn twee kanttekeningen die de zaak compliceren. Aan de ene kant lijkt het erop dat gemiddelde mobiele bellers een minder grote kans (!) op tumors hebben. Ten tweede lijkt de kans op met name gliomen bij de fanatiekste bellers (die meer dan 1640 uur aan gesprekken rapporteerden) juist weer groter dan normaal.
Probleem is alleen dat het heel goed kan dat beide bevindingen weinig zeggen over een echt verband tussen mobiel bellen en een verlaagde of verhoogde kans op kanker. Op de nieuwssite van Nature wijt een van de betrokken wetenschappers, Anthony Swerdlow, het eerste cijfer (de verlaagde kans op tumors bij gewone bellers) aan de samenstelling van de groep proefpersonen zonder tumors. Die zou verhoudingsgewijs te veel mobiele bellers hebben bevat, omdat mensen zonder mobiel geneigd zijn niet mee te werken aan een onderzoek naar mobiel bellen.
Het tweede cijfer (de verhoogde kans op tumors bij ‘veelbellers’) heeft volgens Swerdlow te lijden onder een ander euvel: in deze groep blijken mensen te zitten die beweerden gemiddeld twaalf uur per dag mobiel te bellen, een op zijn zachtst gezegd nogal ongeloofwaardig cijfer. Het lijkt er dan ook op dat je beter niet kunt afgaan op het totale aantal belminuten dat proefpersonen voor zichzelf schatten, maar op het aantal gesprekken dat ze op een dag voeren. Doe je dat laatste, dan verdwijnt de verhoogde kans op tumors bij de groep die het meeste belt, zo valt te lezen op Nature News.
Meer onderzoek gewenst
Al met al vallen dus eigenlijk alle koppen van de hierboven genoemde nieuwsberichten over dit onderzoek te verdedigen. Ja, de onderzoekers claimen “geen verband tussen het gebruik van mobiele telefoons en tumors” gevonden te hebben. Maar ondertussen maken ze wel melding van een verhoogde kans op tumors bij de meest bellende proefpersonen. Die kans is weliswaar ‘weg te praten’ door te wijzen op vreemde uitschieters in de gebruikte gegevens, maar dat betekent ook weer niet dat we ons helemaal geen zorgen meer hoeven te maken. Meer onderzoek is op dit punt wenselijk, zegt Christopher Wild, directeur van het International Agency for Research on Cancer dat de studie coördineerde.
Dat laatste is trouwens ook om andere redenen waar. Sowieso is er bij dit onderzoek niet gekeken naar kinderen, terwijl het mogelijk is dat die een groter risico lopen dan volwassenen. Daarnaast gebruiken we aan de ene kant steeds vaker onze mobiel (wat jaren geleden doorging voor bizar veel belminuten is nu heel normaal), maar veroorzaken de nieuwere modellen ook minder van de radiostraling die al dan niet de kans op tumors vergroot. En dan is er nog de opkomst van sms’en en handsfree bellen, waardoor we het apparaatje minder vaak tegen ons hoofd houden.
Kortom, het zal nog wel even duren voordat de vraag ‘zijn mobieltjes gevaarlijk’ zonder mitsen, maren en voorbehouden kan worden beantwoord…
Bronnen: WHO, Nature News, TIME