Lopende vissen die op het land opgroeien, passen hun lichaam en looptechniek aan. Daarom wandelen ze sneller en makkelijker dan soortgenoten die in het water leven. De veranderingen in het lichaam van de wandelaars hebben waarschijnlijk een grote rol gespeeld in de evolutie van landdieren.
Ongeveer 400 miljoen jaar geleden leefden er nog geen dieren op het land. Een groep vissen begon toen voorzichtig het land te verkennen. Ze ontwikkelden zich tot amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Een indrukwekkend proces, maar hoe dit precies gebeurde is nog niet bekend. Met behulp van lopende kwastsnoeken (polypterus) hebben wetenschappers echter een tipje van de sluier opgelicht. Ze lieten deze dieren opgroeien op het droge en ontdekten dat hun lichaam zich aanpaste en dat ze een betere ‘looptechniek’ ontwikkelden.
Sneller lopen
Voor het onderzoek gebruikten de wetenschappers jonge Afrikaanse kwastsnoeken die kunnen ademen en ‘lopen’ en veel lijken op de vissen waar lang geleden de viervoeters uit ontstonden. Ze lieten een groep van deze dieren opgroeien in het water en een andere groep op het land. Na een jaar keken ze in hoeverre de vissen waren veranderd door hun leven op land.
De vissen bleken een aantal veranderingen te ondergaan. Ze liepen sneller en efficiënter door hun vinnen dichter bij het lichaam te plaatsen en hun hoofd hoger op te tillen. Ook gleden ze minder vaak uit. Hun skelet werd uitgerekter en sterker, mogelijk om meer steun te geven aan het lichaam. Onderzoekers denken dat 400 miljoen jaar geleden iets vergelijkbaars is gebeurd.
Bronnen: Nature, McGill University via EurekAlert!
Beeld: A. Morin, E.M. Standen, T.Y. Du, H. Larsson