Als een embryo zich in een vroeg stadium in tweeën splitst, ontstaan een eeneiige tweeling. De twee helften hebben hetzelfde DNA, maar verschillen toch in uiterlijk en vatbaarheid voor ziektes. Hoe kan dat, als hun genen nagenoeg overeenkomen?
Een simpele oorzaak is de omgeving: een tweelingbroer of -zus wordt nou eenmaal niet blootgesteld aan exact dezelfde factoren, zoals voeding of zonlicht. Zelfs vlak na de geboorte is die invloed al zichtbaar: een van de baby’s is meestal wat groter dan de andere doordat hij of zij in de baarmoeder meer ruimte heeft opgeëist.
Om effecten van omgevingsfactoren in kaart te brengen, zijn eeneiige tweelingen al jaren gewilde studieobjecten. Zo kwamen Paula Bernstein en Elyse Schein er na 35 jaar achter dat ze als kinderen van elkaar waren gescheiden voor een geheim onderzoek. Zulke praktijken zijn tegenwoordig verboden en sinds recente resultaten ook niet meer nodig.
Een andere oorzaak van de verschillen is namelijk epigenetica: chemische verbindingen zoals methylgroepen die aan het DNA hangen en daarmee kunnen bepalen hoe actief een gen is. Zulke groepen kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat een bepaald gen niet wordt afgelezen omdat het DNA te dicht ‘opgerold’ zit. Bij de helften van een tweeling zitten die groepen al bij de geboorte op andere plaatsen, en dat kan de oorzaak zijn voor het ontstaan van verschillen op latere leeftijd.
Ook een vraag voor de rubriek ‘KIJK antwoordt’? Mail hem naar info@kijkmagazine.nl!
Tekst: Christa Broekhuizen