Onze rubriek ‘6 bezwaren minder tegen walvisvaart’ schoot Greenpeace – uiteraard – in het verkeerde keelgat. Wat is er mis mee, volgens de milieuorganisatie? En wat valt er op die kritiek weer af te dingen?
In KIJK 2/2011 wijdden we een aflevering van de rubriek ‘De andere KIJK’ aan de walvisvaart, waarin journalist Hidde Tangerman een aantal argumenten tegen de walvisvaart kritisch besprak. Zoals te verwachten viel, leverde ons dat een reactie van Greenpeace op, bij monde van hoofd oceanencampagne Pavel Klinckhamers. Hierbij de bezwaren tegen onze rubriek van Klickhamers, met daaronder steeds het weerwoord van Tangerman.
Over het stukje ‘Geen uitstervende soort’:
Klinckhamers: “Hier staat dat de IUCN aangeeft dat de bedreigde walvispopulaties zich hebben hersteld en groeiende zijn. Echter: De Japanners jagen voornamelijk op de Antarctische dwergvinvis. Dezelfde IUCN heeft voor dit dier onvoldoende gegevens om in te kunnen schatten hoe het met dit dier gaat. Als je verantwoord visserijbeheer als basis neemt, neem je geen risico’s wanneer je onvoldoende informatie hebt over vispopulaties, omdat bij onvoldoende informatie de kans op overbevissing heel groot is. Vooral als je het over langzaam groeiende en zich langzaam voortplantende dieren als walvissen hebt, moet je heel erg voorzichtig zijn. Ook de blauwe vinvis, gewone vinvis, bultrug en andere walvissoorten staan bij dezelfde IUCN nog gewoon als ernstig bedreigd of bedreigd op de lijst. De ‘strenge’ jaarlijkse quota die worden genoemd in dit argument worden bovendien door de visserij-instituten van de landen zelf vastgesteld en worden niet erkend door de IWC (International Whaling Committee), die de walvisjacht reguleert. Deze quota zijn gestoeld op politieke belangen en zijn niet gebaseerd op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Wel is het zo dat het merendeel van de gedode walvissen inderdaad niet door de jacht omkomen, maar door vissersnetten, vervuiling, aanvaringen met schepen e.d. (hoewel de genoemde 90 procent wel behoorlijk genuanceerd zou moeten worden).”
Tangerman: “Geen enkele walvissoort wordt direct bedreigd door de walvisvaart. Walvisvarende landen hebben er juist baat bij als de populaties gezond blijven. Zij wensen net zo min een einde aan de walvissen als de milieuorganisaties, zij het om andere redenen. Daarom zijn de quota die zij instellen niet bedreigend voor het voorbestaan van de soort, maar juist bedoeld om die in stand te houden. In IJsland wordt jaarlijks slechts 1 procent van de populatie vinvissen gedood voor de jacht. Sinds de commerciële walvisvaart is opgehouden te bestaan, is er ook geen concurrentie meer. Walvisvarende landen hoeven dus niet meer met andere partijen te strijden om elke walvis en kunnen zodoende de populaties beter in stand houden. Het IWC (International Whaling Committee) is niets anders dan een verbond van landen die afspraken maken over de walvisvaart. Het bezit geen bindende juridische autoriteit en landen kunnen zich aan afspraken onttrekken. De ban van het IWC op de walvisvaart uit 1986 is dan ook niet wettelijk bindend. De walvisvaart is dus niet illegaal, noch op nationaal, noch op internationaal niveau.”
Over het stukje ‘Goed voor de economie’:
Klinckhamers: “Walvisjacht levert geen geld op, maar kost alleen maar geld. De jacht in IJsland kan bijvoorbeeld alleen maar bestaan omdat een rijke industrieel veel eigen geld in stopt in een poging de handel (voornamelijk naar Japan) weer vlot te trekken. De berg van bevroren walvisvlees in de koelhuizen van Japan blijft maar groeien, doordat er nauwelijks vraag naar is. Als IJsland echt geld aan haar walvissen zou willen verdienen, kan het land beter het walvistoerisme verder stimuleren, omdat dit aantoonbaar veel lucratiever is; het kijken naar walvissen is een industrie die in meer dan negentig landen bestaat, met een geschatte inkomsten van zo’n 1 miljard euro per jaar. Ook loopt IJsland het risico door de jacht inkomsten mis te lopen vanwege sancties. IJsland is financieel veel afhankelijker van de visserij dan van de walvisjacht. En juist afnemers van IJslandse vis beraden zich op sancties als antwoord op de toenemende IJslandse jacht op walvissen. Het verhaal dat walvissen enorme hoeveelheden krill en kabeljauw ‘bestemd’ voor de visserij opeten is een broodjeaapverhaal dat door de Japanse walvisjachtlobby in het leven is geroepen. Er zijn talloze wetenschappers die het tegendeel bewijzen door middel van onderzoek. Maar even heel kort door de bocht: tweehonderd jaar geleden waren er veel meer walvissen dan nu en waren de zeeën veel rijker aan vis dan nu. Nu zijn er veel minder walvissen en zijn bovendien veel vispopulaties gedecimeerd. De relatie tussen walvissen die te veel vis zouden eten en daarmee met de vissers concurreren is dus echt uit de lucht gegrepen.”
Tangerman: “Het is zeer de vraag of walvistoerisme voor IJsland of Noorwegen financieel interessant is. Volgens walvisvaartdeskundige Klaus Barthelmess is walvistoerisme alleen een lucratief businessmodel in landen met een goede infrastructuur in het achterland achter hun kusten, zoals de VS, Australië, Nieuw-Zeeland en delen van Zuid-Afrika. In de meeste landen is deze bedrijfstak een kleine, marginale en economisch risicovolle sector. De meeste walvisjagers opereren vanuit kleine, vaak moeilijk bereikbare dorpjes en kuststeden zonder goede infrastructuur. Bij een experiment in Noorwegen waar een walvisvarend schip werd omgebouwd tot een ‘whale watching’-schip verloor twee derde van de bemanning zijn baan.”
Over het stukje ‘Veel vlees voor weinig dier’:
Klinckhamers: “Een groot bezwaar waar zelfs de bemanning aan boord van de walvisschepen over klaagt, is het feit dat er vaak slechts kleine hoeveelheden walvisvlees worden meegenomen. Wij weten uit getuigenissen van Japanse bemanningsleden dat slecht 350 kilo vlees wordt gebruikt van een dier dat in totaal 7 ton weegt; de rest gaat vaak overboord. Dit argument gaat dus helaas ook niet op.”
Tangerman: “Klinckhamers noemt hier alleen cijfers uit Japan, maar de IJslandse walvisvaarder uit dit interview in Trouw zegt juist dat hij alles van de walvis gebruikt, inclusief de botten. En 350 kilo per 7 ton is inderdaad een lage ratio, maar het blijft nog altijd vele malen meer vlees per gedood dier dan de reguliere jacht kan bieden.”
Over het stukje ‘Geen onnodig lijden’:
Klinckhamers: “Jammer genoeg wordt een walvis meestal niet gedood door een granaat die in zijn hoofd ontploft. Als dit het geval zou zijn, zou de lijdensweg inderdaad veel minder zijn. Maar probeer maar eens op een woelige zee een dier dat slechts af en toe gedeeltelijk boven water komt en slecht zichtbaar is precies in het hoofd te raken. Dat gebeurt maar zelden (kijk ook maar eens naar de beelden van de geschoten walvissen: hoeveel harpoenen zitten nu daadwerkelijk in het hoofd en hoeveel in de flank?), waardoor het dier ernstig wordt verwond door de explosie en pas na een lange lijdensweg van soms wel enkele uren verdrinkt of aan zijn verwondingen overlijdt. De IWC schat dat bij de Japanse jachtmethodes zeker 60 procent van de dieren niet direct sterft.”
Tangerman: “Over dit onderwerp zijn gewoonweg geen cijfers of feiten bekend. Het blijft bij schattingen (weer alleen uit Japan afkomstig). Er zijn deskundigen, zoals de eerdergenoemde walvishistoricus Klaus Barthelmess (die zelf ook op expedities heeft meegevaren), die zeggen dat het gros van de walvissen onmiddellijk bewusteloos raakt (en vaak ook direct de dood vindt) na door een harpoengranaat te zijn geraakt. De impact van de granaat is zo sterk dat bewusteloosheid bijna altijd optreedt, aldus Barthelmess.”