Ben je geïnteresseerd in de wereld van wetenschap & technologie en wil je hier graag meer over lezen? Word dan lid van KIJK!
Er gaat veel aandacht uit naar de honingbij, maar de aanwezigheid van bijenkasten is niet zulk goed nieuws voor hommels, blijkt uit nieuw onderzoek.
Dat het wereldwijd niet goed gaat met bestuivers, is bekend. Onderzoekers maken zich grote zorgen over het voortbestaan van deze insectengroep. Paradoxaal genoeg is een deel van die achteruitgang te verklaren door het op grote schaal houden van honingbijen, die juist verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de bestuiving. Waarom is een overschot aan honingbijen dan toch problematisch?
Deze mot moordt hommelnesten uit
Een internationaal team van onderzoekers onderzocht het effect van de aanwezigheid van bijenkasten op hommels. Het is al langer bekend dat bijenkasten de hommelnestmot (Aphomia sociella) aantrekken. Dit plaaginsect is – zoals zijn naam al doet vermoeden – vooral schadelijk voor de hommel. Ook in Nederland en België komt deze mot voor.
De mot legt zijn eitjes het liefst in de nesten van hommels. De jonge larven die daar uitkomen, eten de wascellen, pollen en nectar op. Zodra ze ouder worden, beginnen ze ook de hommellarven aan te vallen en op te eten. In het ergste geval drijven ze de hommels volledig hun nest uit.
Gevolgen van de bijenkasten
Uit het onderzoek – gepubliceerd in Frontiers in Bee Science – bleek dat hoe dichter een hommelnest bij een bijenkast stond, hoe groter de kans was op een mottenplaag. Stond een bijenkast op 600 meter afstand, was de kans op een infectie nihil. Iedere meter dichterbij, maakte die kans 0,6 procent groter.
Naast meer kans op een infectie met de hommelnestmot, zagen de onderzoekers nog meer opvallende effecten. Hoe verder de hommels bij een bijenkast vandaan waren, hoe beter de voortplantingscijfers waren. Met andere woorden: de gezondste hommelnesten waren degene die het verst weg van de bijenkasten stonden.
Bijenconcurrentie
Maar de aantrekkingskracht van de moordende mot is niet het enige probleem van de bijenkast. Eerdere onderzoeken toonden al aan dat honingbijen en hommels flink met elkaar concurreren. Zo komen er in heidegebieden waar ook honingbijen vliegen minder hommels voor en zijn ze kleiner. Ook passen de hommels hun foerageergedrag aan. Ze gaan bijvoorbeeld later op de dag op pad of ze wijken uit naar bloemen met minder stuifmeel.
Wilde hommels en de commerciële honingbij hebben voor een groot deel dezelfde bloemenvoorkeur. Hoe meer honingbijen erbij komen, hoe minder voedsel er overblijft voor de hommel. Deze concurrentie is letterlijk moordend voor de hommel, die steeds minder voedingsstoffen binnenkrijgt.
De grootste concurrentie tussen hommels en honingbijen vindt plaats op akkers. Veel boeren doen aan monocultuur: het planten van maar één enkel gewas. Daardoor is de bloeiperiode ook beperkt. Imkers kunnen hun bijenkasten simpelweg verplaatsen zodra de bloemen weg zijn, maar de hommels zitten zonder eten.
Hoe krijgen we meer hommels?
In gevarieerde landschappen – waar dus meerdere planten met verschillende bloeiperiodes groeien – is de concurrentie tussen hommel en honingbij veel minder aanwezig. Het probleem is echter dat er steeds minder van die gevarieerde landschappen te vinden zijn. Natuurgebieden zijn versnipperd geraakt.
Een van de manieren om de hommel te redden, is dus het vergroten van de biodiversiteit. En – zo voegen de onderzoekers toe – door in die gebieden geen bijenkasten neer te zetten. Anders lopen ze alsnog het risico uit te sterven door de hommelnestmot.
Bronnen: Frontiers in Bee Science, EurekAlert!
Beeld: Jonas Von Werne/Pexels
Wat een onzorgvuldigheden in dit zogenaamde wetenschapsjournalistiek item. Alleen al de naam hommelnestmot die niet bestaand is. En de platte conclusies op basis van ander geroeptoeter. Er zijn minder bijenvolken dan honderd jaar geleden. De werkelijke redenen zijn landschapsarmoede. De landbouwpraktijk van schaalvergroting en pesticiden en fungiciden en kunstmest. Klimaatverandering. Vervuiling. Niet de imker. Grootschalige bijenteelt is er nauwelijks in Nederland. Fijn als dit soort ‘jounalistiek’ een keer wordt aangepakt ipv de imkerpraktijk.