Het is geen boek dat je even in de trein uitleest: de maar liefst 960 pagina’s dikke Darwinbiografie van Adrian Desmond en James Moore. Maar wie zich eraan waagt, krijgt wel een bijzonder gedetailleerd beeld van de persoon Charles Darwin én van de tijd waarin hij zijn evolutietheorie bedacht.
Hoe belangrijk Darwin tijdens zijn leven ook wordt, in de eerste hoofdstukken van zijn biografie maakt hij nog weinig indruk: een rijkeluiszoon die niet lijkt te weten wat hij wil. Wel is hij al meteen natuurliefhebber, maar dan zoals een Engelse aristocraat: hij schiet net zo lief dieren neer als dat hij ze bestudeert, en richt zelfs met een stel vrienden de ‘Veelvratenclub’ op. Hun doel: zoveel mogelijk beesten opeten die nog nooit iemand geproefd heeft. (Een gewoonte waar de clubleden van afstappen nadat ze een “oude, bruine uil” geprobeerd hebben – blijkbaar geen succes.)
Dan krijgt Darwin zijn grote kans: hij mag mee op verkenningstocht met de HMS Beagle. Op 27 december 1831 kiest het schip het ruime sop. Jarenlang vaart de Beagle rond Zuid-Amerika en de eilanden in de buurt, om vervolgens via de Stille, de Indische en de Atlantische Oceaan eind 1836 eindelijk terug te keren in Engeland. Darwin gebruikt de tussenliggende vijf jaar goed: hoewel hij op zee vaak ziek over de reling hangt, onderneemt hij aan land lange, soms behoorlijk riskante expedities. De opbrengst: een dagboek van 770 pagina’s, talloze brieven, 1383 pagina’s aantekeningen over geologie en 368 pagina’s over dierkunde, 1529 gepreserveerde soorten en 3907 gelabelde huiden, botten en andere gedroogde monsters.
Al tijdens zijn reis bouwt Darwin een reputatie op onder Britse wetenschappers, dankzij een aantal brieven van hem die buiten zijn medeweten als boekje worden uitgegeven. Na zijn thuiskomst rijst zijn ster verder, wat de jonge wetenschapper een dilemma oplevert. Aan de ene kant hoort hij bij een groepje gevestigde geleerden, dat zijn werk erg weet te waarderen. Aan de andere kant is in zijn hoofd stukje bij beetje de evolutietheorie aan het ontluiken, die bij dit chique, kerkelijke gezelschap zeker in slechte aarde zal vallen. Hij houdt zijn controversiële ideeën dus maar onder de pet, en pent die vooralsnog alleen neer in notitieboeken die niemand te zien krijgt.
In 1839 trouwt Darwin met zijn nicht Emma. Het paar strijkt neer in het dorpje Downe. Hier verschanst Darwin zich, letterlijk: om in zijn studeerkamer meer privacy te krijgen, laat hij zelfs de weg langs zijn huis verlagen. De rest van zijn leven is hij alleen met de grootst mogelijke moeite uit Downe House weg te krijgen. Collega’s voorzien de voortdurend met zijn gezondheid sukkelende wetenschapper via de post van bergen gegevens. Informatie die voor een belangrijk deel wordt ingepast in zijn grote, geheime project: zijn verklaring voor de oorsprong van de soorten op aarde, oftewel de evolutietheorie.
Gaandeweg begint Darwin zijn ideeën voor te leggen aan bekenden, maar tot publicatie durft hij niet over te gaan. Dat verandert wanneer ene Alfred Russell Wallace, “een onafhankelijke globetrotter”, een artikel schrijft dat wel erg doet denken aan Darwins ideeën. Na aandringen van vrienden besluit Darwin dat hij zich niet de kaas van het brood moet laten eten en begint hij aan “een erg dun en klein boekje, een beknopt overzicht van (zijn) ideeën en problemen”. Dat groeit uit tot een enorm werk dat maar niet af wil komen, terwijl Wallace ondertussen Darwins gedachtegoed steeds dichter nadert.
Uiteindelijk besluiten de twee om op 1 juli 1958 hun theorie gezamenlijk aan de wetenschappelijke wereld bekend te maken. Een jaar later verschijnt dan eindelijk Charles’ eigen, beroemde boek over de kwestie: On the origin of species. De evolutietheorie leidt zoals verwacht tot flink wat discussies in de wetenschappelijke wereld, maar Darwin zelf neemt daaraan nauwelijks deel. Thuis experimenteert en schrijft hij verder, waarbij hij tot zijn dood in 1882 veel tijd steekt in weinig opwindend klinkende onderwerpen als aardwormen en klimplanten. Nog even wordt het spannend, als hij in 1871 het boek The descent of man uitbrengt, over de afstamming van de mens, een gevoelig onderwerp dat hij in On the origin of species niet durfde aan te snijden. Maar heftige reacties blijven uit. “De mensen waren inmiddels gewend aan de aapmensen”, schrijven Darwins biografen. “Het onderwerp was eerder oud nieuws dan slecht nieuws.”
Andere wetenschappers zouden misschien teleurgesteld zijn in zo’n ontvangst, maar Darwin was vooral opgelucht. En dat tekent hem: de man was geen omverschopper van heilige huisjes, maar een gedegen, tobbende onderzoeker uit de hogere klasse die zijn ideeën met tegenzin voor het voetlicht bracht, uit angst verstoten te worden door zijn collega’s. Wat dat betreft zou het hem bevallen hebben dat hij begraven werd in Westminster Abbey, net als andere gerespecteerde wetenschappers als Isaac Newton. Al had hij het vast ook prima gevonden om gewoon op het kerkhof van het rustige Downe te liggen, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Tenslotte was dat de plek waar hij zich al tijdens zijn leven decennialang begraven had.
Deze boekbespreking verscheen oorspronkelijk in KIJK 3/2009.