Hoewel honderden onderzoekers het tegendeel beweren, wordt depressie niet door één gen veroorzaakt. Ronald Veldhuizen wil dan ook voor eens en voor altijd afrekenen met deze mythe.
Ik ben best een blij ei. Maar ik durf te wedden dat er een heleboel risicogenen voor depressie worden gevonden als ik een genetische test af zou laten nemen. Het kan haast niet anders, want in de afgelopen 25 jaar hebben wetenschappers honderden genen ‘voor depressie’ gevonden. Elk jaar komen er weer een paar bij, en dat is telkens groot nieuws.
Lees ook van Ronald Veldhuizen:
Geen depressie-gen
Maar helaas. Er bestaat helemaal niet zoiets als een gen voor depressie. Het is een mythe waar wetenschappers zelf ook in zijn getuind. Een bizar voorbeeld is het gen SLC6A4, ontdekt in 1996 in een steekproef onder bijna vijfhonderd mensen. Wie van die groep depressief was, droeg een minder actieve versie van het gen. Kassa dus. In de jaren erna verschenen maar liefst duizend verschillende onderzoeken over het gen. Daarin keken wetenschappers naar wat het gen allemaal doet, zoals hoe het reageert op antidepressiva, en hoe het onze stemming regelt. En telkens was het antwoord bevestigend: dit gen moet het zijn, hoor!
Totdat gedragsgeneticus Richard Border vorig jaar nog eens ging kijken, ditmaal bij een half miljoen mensen. En hoe hij depressie in die groep ook doorrekende: er was nul verband met het gen SLC6A4. Dat de duizend vervolgstudies altijd wel iets depressie-achtigs aan het gen wisten te koppelen, komt door vooringenomenheid: wanneer je per se iets wilt bevestigen, is er altijd wel een experiment te bedenken waarin dat lukt. Allemaal verspild onderzoek dus.
DNA-en-gedrag-hype
Dat was één gen. Toch is het met al die andere ontdekte depressiegenen niet veel beter gesteld. Kijk, er zal best een verband tussen DNA en depressie bestaan. Psychische problemen zitten immers vaak in de familie. Maar tegelijkertijd is depressie iets ontiegelijk ingewikkelds en heeft het veel verschillende vormen: het gaat om talloze variaties van miljarden hersencellen, abstracte gedachten, gevoelens én levenservaringen. Dat herleiden tot een lijstje genen is bijna ondoenlijk. Het is alsof je de smaak van een worteltjestaart probeert te beschrijven met de DNA-code van wortels en suikerbieten. Dat schept heus verbanden, maar het zegt weinig over de taart.
Geloof de DNA-en-gedrag-hype dus nog maar even niet. De zoektocht zélf is niet verkeerd, maar pas als iemand het web aan missing links ontrafelt tussen gedrag en DNA – en dat is misschien onmogelijk – praten we verder.
Deze column verscheen eerder in KIJK 9/2020.