Kernenergie mag tegenwoordig dan tamelijk breed geaccepteerd zijn; met het nucleaire afval zitten we nog altijd in onze maag. Opslagmethodes uit het verleden blijken lang niet altijd zo veilig als voorzien. Is de oplossing nu wel nabij? En hoe doen we dat eigenlijk in Nederland?
Het leek zo’n goed idee. Onder een berg in Nevada zou zo ongeveer al het hoogradioactieve afval van Amerika worden ondergebracht; bij elkaar 77.000 ton. Maar na ruim dertig jaar wikken, wegen, plannen en bouwen, besloot Barack Obama eerder dit jaar dat het Yucca Mountainproject wordt geschrapt. Met één pennenstreek maakte de president een einde aan het project dat de Amerikaanse belastingbetaler meer dan 9 miljard dollar had gekost.
Daarmee doemt de vraag op: wat nu? Want met de wedergeboorte van kernenergie (zie KIJK 12/2008: ‘De Kern-comeback’) wordt ook het ‘oude’ probleem van het hoogradioactieve nucleaire afval nieuw leven ingeblazen. Wereldwijd ligt er tussen de 250.000 en 300.000 ton te wachten op een afdoende oplossing en de nieuwe centrales die de komende decennia zullen worden gebouwd, maken dat probleem alleen maar groter.
We hebben het over spul dat op z’n best duizenden jaren extreem gevaarlijk blijft. Het is niet te verbranden, niet af te breken, niet te verwerken tot iets nuttigs. De enige optie is het ergens veilig opbergen. Maar het Yucca Mountaindebacle klinkt niet erg hoopgevend. Net zo min als de verhalen over lekkende vaten met radioactief afval in Duitse zoutmijnen.
Dit is het eerste gedeelte van een artikel uit KIJK 8/2010, in de winkel van 2 t/m 29 juli.
Beeld: Covra