‘Nooit meer achteruit inparkeren!’

KIJK-redactie

20 februari 2016 16:00

Gamejournalist en KIJK-columnist Niels ’t Hooft kan niet wachten tot slimme, zelfrijdende auto’s hem van A naar B brengen. 

Er is een nieuwe binnenkomer in de lijst van gebeurtenissen die ik tijdens mijn leven verwacht mee te maken (en liefst zo snel mogelijk). Onder ‘kolonisatie van Mars’ en ‘virtual reality waar je niet misselijk van wordt’ staat nu ‘complete omwenteling van de auto-industrie’. Vanwege het schandaal rond emissietests van dieselauto’s én omdat ik 700 euro moest betalen voor de APK-beurt van mijn koddige Hyundai Atos.

Die beurt was zo duur omdat de remschijven moesten worden vervangen. Niet omdat ik zo vaak en hard rem, integendeel. Ik loop, fiets en trein veel liever dan dat ik de auto pak; eigenlijk rijd ik alleen als we in het weekend naar familie gaan. En zoals Tesla-oprichter Elon Musk opmerkte: zelfs als je dagelijks uren naar je werk en terug rijdt, staat je auto het grootste deel van de tijd langs de weg zijn bestaan te overdenken.

De oplossing ligt voor de hand: een carpoolsysteem van zelfrijdende, gedeelde, liefst elektrische auto’s. De voordelen zijn legio. Geen aanschafkosten en verzekeringen! Nooit meer reparaties! Nooit meer achteruit inparkeren! Of überhaupt parkeren! Zelden nog auto-ongelukken! Veel minder files! Nooit meer niets kunnen doen omdat je al moet sturen! Logisch dat Musk, en zijn collega’s bij onder meer Google, Apple en Uber, hard werken aan onderdelen van deze puzzel. De Maps-apps die we nu al gebruiken schijnen er een sleutelrol in te hebben.

Nog even en ik hoef maar “Siri, breng ons naar opa en oma” tegen mijn horloge te zeggen, of er zoemt een Google-auto voor. Als even later een zonovergoten natuurlandschap aan ons voorbijtrekt, type ik een column op mijn zwevende uitklaptablet, terwijl mijn kinderen zonder kotsen een virtual-reality-game spelen. Het enige wat aan de blijdschap knaagt, is dat de autoruitvullende reclame voor tickets naar Mars niet weg te swipen valt.

Niels ‘t Hooft staat met zijn column in elk nummer van KIJK. Deze tekst werd gepubliceerd in KIJK 12/2015